ECLI:NL:CRVB:2016:4297

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2016
Publicatiedatum
10 november 2016
Zaaknummer
16/893 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens ongeschiktheid van ambtenaar na herhaaldelijk ongepast gedrag en onvoldoende verbetering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, een ambtenaar, was herhaaldelijk in de fout gegaan door ongepast te communiceren met zijn leidinggevenden en collega's, wat leidde tot aanhoudende samenwerkingsproblemen op verschillende locaties. Ondanks dat de appellant in 2008 in dienst trad en verschillende functies vervulde, werd hij in 2013 ontheven van zijn functie wegens onbekwaamheid en ongeschiktheid. De staatssecretaris van Financiën had hem herhaaldelijk gewaarschuwd en voldoende gelegenheid tot verbetering geboden, maar de appellant voldeed niet aan de vereiste normen en waarden binnen de organisatie. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het ontslag ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid tot het ontslag had kunnen besluiten, gezien de aanhoudende problemen met het gedrag van de appellant en het gebrek aan verbetering.

Uitspraak

16/893 AW
Datum uitspraak: 10 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 december 2015, 14/7454 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Financiën (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W. Vahl, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vahl. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.B. Honders en R.A. Boerboom.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2.
Appellant is op 1 april 2008 in dienst getreden als medewerker [naam functie 1] van de [naam dienst] [locatie 1] .
1.3.
Naar aanleiding van een incident is appellant in mei 2009 overgeplaatst naar een andere afdeling binnen [naam dienst] [locatie 1] .
1.4.
Met ingang van 1 maart 2010 is appellant in vaste dienst aangesteld in de functie van medewerker [naam dienst] [naam functie 2] bij de [naam dienst] [locatie 1] .
1.5.
Bij brief van 24 augustus 2011 is appellant meegedeeld dat hij zijn houding en gedrag op meerdere punten dient aan te passen, indien hij binnen de [naam dienst] werkzaam wil blijven. In de brief is benoemd op welke specifieke punten appellant zijn gedrag dient aan te passen.
1.6.
Met ingang van 1 januari 2012 is appellant in overleg op basis van een interim functievervulling geplaatst bij de [naam dienst] [locatie 2] , team [naam team 1] . Met ingang van 1 januari 2013 is appellant definitief in dit team geplaatst.
1.7.
Bij besluit van 24 mei 2013 heeft de staatssecretaris appellant ontheven van zijn functie bij het team [naam team 1] en hem op grond van artikel 57, tweede lid, aanhef en onder b, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) geplaatst in een functie bij het team
[naam team 2] . De staatssecretaris heeft appellant er in dit besluit op gewezen dat dit voor hem de laatste kans is om zijn gedrag te veranderen en aan te passen aan de binnen de organisatie geldende normen en waarden.
1.8.
Op 1 juli 2013 is appellant bijzonder verlof verleend, omdat hij op 26 juni 2013 emotioneel en agressief gedrag vertoont in een voortgangsgesprek met zijn nieuwe leidinggevende, zich per e-mail over haar beklaagt en daarmee vervalt in zijn “oude gedrag”.
1.9.
De staatssecretaris heeft bij brief van 26 juli 2013 zijn voornemen geuit appellant te ontslaan. Nadat appellant zijn zienswijze naar voren had gebracht, heeft de staatssecretaris bij besluit van 13 november 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 september 2014 (bestreden besluit), appellant met toepassing van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het ARAR met ingang van 1 januari 2014 eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat appellant opvliegend van aard is en dat hij zijn emoties onvoldoende onder controle heeft als hij ergens op wordt aangesproken. Appellant verliest dan alle gevoel voor verhoudingen. Gelet op de taal die hij dan bezigt en de felle manier waarop hij zijn uitlatingen kracht bijzet, creëert hij voor anderen een onveilige werkomgeving. Zijn aanhoudende manier van doen heeft geleid tot zodanige samenwerkingsproblemen op verschillende locaties dat de conclusie gerechtvaardigd is dat appellant niet beschikt over de juiste eigenschappen voor het op goede wijze vervullen van zijn functie. De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris appellant voldoende gelegenheid tot verbetering heeft geboden. De rechtbank komt tot de slotsom dat de staatssecretaris in redelijkheid tot het ongeschiktheidsontslag heeft kunnen besluiten.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad dient de ongeschiktheid voor de functie zich te uiten in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn. Daarvoor is niet steeds vereist dat de functievervulling van de ambtenaar inhoudelijk niet naar behoren is. Ook indien houding en gedrag van de ambtenaar hem ongeschikt maken voor zijn werkzaamheden, kan van functieongeschiktheid worden gesproken. Vergelijk de uitspraak van 28 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1548.
4.2.
Uit de gedingstukken komt naar voren dat appellant herhaaldelijk op ongepaste wijze heeft gecommuniceerd met zijn leidinggevenden, collega’s van de afdeling HR en een bedrijfsmaatschappelijk werker. Verwezen wordt naar de weergave van de feiten en omstandigheden onder 1 in de aangevallen uitspraak. Er zijn geen aanknopingspunten dat in de daar genoemde gespreksverslagen geen correcte weergave van het verloop van de gesprekken is neergelegd. Met de rechtbank, en anders dan appellant, is de Raad van oordeel dat sprake is geweest van een aanhoudende manier van doen, die heeft geleid tot zodanige samenwerkingsproblemen op verschillende locaties dat de conclusie is gerechtvaardigd dat appellant niet beschikt over de juiste eigenschappen voor het op goede wijze vervullen van zijn functie. Dat het in inhoudelijk opzicht goed ging en dat appellant een goede boordeling over 2012 heeft gekregen, doet hier niet aan af. Opmerking verdient in dit verband dat in de beoordeling uit 2012 uitdrukkelijk is opgenomen dat hij aandacht moet besteden aan taal en toon. Anders dan appellant meent, zijn gesprekken met leidinggevenden niet aan te merken als een ondergeschikt onderdeel van de functie. Appellant heeft naar voren gebracht dat zijn gedrag voortkomt uit ongewenste omgangsvormen, bestaande uit discriminerende opmerkingen, jegens hem en een collega. Ook al zou daarvan op enig moment sprake zijn geweest - wat appellant slechts op een enkel punt nader heeft onderbouwd - dan rechtvaardigt dit niet de wijze waarop hij zich heeft gedragen.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 3 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1098) is een ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie anders dan wegens ziekte of gebreken in het algemeen niet toelaatbaar, als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de staatssecretaris appellant voldoende gelegenheid tot verbetering heeft geboden. Appellant is zowel mondeling als schriftelijk een aantal malen duidelijk gemaakt welk concreet omschreven gedrag niet gewenst was. Hij heeft in [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2] kansen gehad om zich te verbeteren. Voorts heeft de staatssecretaris appellant tweemaal voorzien van begeleiding door HSK Groep. Er is niet gebleken dat (nieuwe) leidinggevenden vooringenomen waren jegens appellant. Dat hij door de verschillende leidinggevenden op dezelfde wijze is aangesproken, komt voort uit het gedrag van appellant zelf en duidt niet op vooringenomenheid. De plek in [plaatsnaam 2] was uitdrukkelijk een laatste kans. Na wat is voorgevallen tussen appellant en zijn nieuwe leidinggevende tijdens en na het gesprek op 26 juni 2013 mocht de staatssecretaris concluderen dat het verdergaan met de verbeterkans niet zinvol was.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.J.A. Kooijman en
B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2016.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) A. Mansourova

HD