ECLI:NL:CRVB:2016:4282
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor eigen werk in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die als productiemedewerker werkzaam was, had zich ziekgemeld met klachten van het bewegingsapparaat, gewichtsverlies en verminderde energie. Na zijn ziekmelding ontving hij een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv beëindigde echter zijn uitkering per 10 juli 2013, na te hebben geconcludeerd dat appellant weer belastbaar was voor zijn eigen werk. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv niet zorgvuldig was geweest en dat zijn beperkingen waren onderschat.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv had gevolgd. De Raad benadrukte dat de geschiktheid voor het eigen werk niet werd aangetast door het feit dat appellant in de praktijk zakken koffiebonen zonder tilhulp tilde. Dit werd gezien als een eigen keuze en een verzwarende omstandigheid die buiten beschouwing moest worden gelaten. De Raad concludeerde dat er geen medische informatie was overgelegd die aantoonde dat de verzekeringsarts van het Uwv een onjuiste medische belastbaarheid had vastgesteld. Daarom werd het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de criteria voor het vaststellen van geschiktheid voor eigen werk in het kader van de Ziektewet. De Raad bevestigde dat alleen bijzondere verzwarende omstandigheden buiten beschouwing moeten worden gelaten, terwijl verlichtende omstandigheden dat niet zijn.