ECLI:NL:CRVB:2016:4196
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J. Kraan
- J.J.T. van den Corput
- H. Lagas
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om pensioenaanvulling na beëindiging dienstverband en het Vendrik-effect
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van appellante om een aanvulling op haar pensioen. Appellante, die van 1 oktober 2003 tot 1 januari 2012 werkzaam was bij de gemeente Haarlem, had in 2011 een vaststellingsovereenkomst gesloten met het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. In deze overeenkomst was onder andere afgesproken dat appellante recht had op een inkomensgarantie tot de leeftijd van 65 jaar en op een pensioen zoals dat zou zijn bij ongewijzigde voortzetting van de aanstelling. Appellante verzocht in 2013 om een aanvulling op haar pensioen, omdat uit een berekening van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) bleek dat haar pensioen aanzienlijk lager zou zijn dan eerder ingeschat. Het college heeft dit verzoek afgewezen, met als argument dat de vaststellingsovereenkomst geen compensatie voor het zogenoemde Vendrik-effect omvatte, dat betrekking heeft op de gevolgen van eerder gebruik van de FPU-regeling.
De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat de overeenkomst te restrictief was uitgelegd en dat zij recht had op compensatie voor het Vendrik-effect. De Raad overwoog dat de afspraken in de vaststellingsovereenkomst bindend zijn en dat appellante niet had onderbouwd dat de bedoeling van partijen ook op compensatie voor het Vendrik-effect was gericht. De Raad concludeerde dat de overeenkomst niet de ruimte bood voor de door appellante gewenste compensatie en dat het beroep op dwaling niet kon slagen, aangezien appellante op de hoogte was van het Vendrik-effect en rechtskundige bijstand had.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad wees erop dat appellante en haar advocaat niet adequaat hebben gereageerd op de scenario's die door het adviesbureau PROambt waren gepresenteerd en dat appellante zelf verantwoordelijk was voor het verkrijgen van voldoende informatie over haar pensioenregelingen. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om af te wijken van de afspraken in de overeenkomst.