ECLI:NL:CRVB:2016:4188

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2016
Publicatiedatum
2 november 2016
Zaaknummer
14/1833 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op loongerelateerde WGA-uitkering en duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het recht op een loongerelateerde WGA-uitkering voor appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 november 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de Raad de eerdere beslissing van de rechtbank heeft bevestigd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten overtuigend gemotiveerd dat er voor appellant, hoewel er in het eerste jaar geen substantiële verbetering te verwachten is, voor de periode daarna een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid bestaat. Dit oordeel is gebaseerd op de medische situatie van appellant en de behandelmogelijkheden die nog aanwezig zijn.

De rechtbank had eerder vastgesteld dat appellant in het eerste jaar geen duurzaam benutbare mogelijkheden had, maar de Centrale Raad oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich terecht heeft gebaseerd op de prognose van de ontwikkeling van de functionele mogelijkheden van appellant. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep, die zich baseerden op informatie van zijn behandelend neuroloog, niet overtuigend geacht. De Raad concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er nog steeds kans op verbetering is, en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

14/1833 WIA
Datum uitspraak: 2 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
3 maart 2014, 13/4314 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft [naam A] hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in deze zaak heeft, gevoegd met de zaak 14/1834 ZW, plaatsgevonden op 24 februari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door [naam A] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
Het onderzoek in de zaken is heropend om de verzekeringsarts bezwaar en beroep een nadere reactie te vragen op door appellant in die zaak ingediende medische stukken. Het Uwv heeft een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend, waarop door appellant is gereageerd.
Partijen hebben vervolgens toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten en de zaken zijn gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 9 april 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 1 augustus 2013 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 14 augustus 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 augustus 2013.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat appellant het eerst komende jaar geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Voorts heeft de rechtbank, onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad van 8 mei 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:CA0785) en 9 oktober 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO2506), overwogen dat het bij de vraag of sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid er niet om gaat of de betrokkene kan genezen maar of zijn arbeidscapaciteit kan herstellen. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat de brieven van de behandelend neuroloog dr. E.A. Boon van 16 januari 2013 en 3 september 2013 weliswaar een somber beeld van de toestand van appellant schetsen, maar dat tegelijk moet worden vastgesteld dat deze arts zich, anders dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep, niet heeft uitgelaten over appellants arbeidscapaciteit en functionaliteit. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de beoordeling van de prognose van de ontwikkeling in de functionele mogelijkheden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft deze arts zich, gelet op de motivering hiervan, terecht op het standpunt gesteld dat ten tijde van belang geen sprake was van een stabiele gezondheidssituatie, zodat verandering van appellant’s arbeidsmogelijkheden ook in positieve zin, mogelijk was.
3. Appellant heeft in hoger beroep –samengevat– aangevoerd dat, gelet op de informatie van de behandelend neuroloog, waaronder de in hoger beroep overgelegde brieven van
20 mei 2014 en 17 augustus 2014, dient te worden geconcludeerd dat hij in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Op grond van de voorhanden zijnde medische stukken is het immers met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten dat er een verbetering van zijn belastbaarheid zal optreden.
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1.
In geding is uitsluitend de vraag aan de orde of de vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid van appellant geacht moet worden duurzaam te zijn, zodat hij op grond van artikel 47 van de Wet WIA vanaf 1 augustus 2013 recht heeft op een IVA-uitkering.
5.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
5.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overeenkomstig dit beoordelingskader met haar rapporten van 12 augustus 2013 en 18 september 2013 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat bij appellant weliswaar in het eerste jaar geen substantiële verbetering zal worden bereikt, maar dat er voor de periode daarna sprake is van een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er in haar rapport van 12 augustus 2013, onder verwijzing naar de brief van neuroloog Boon van
16 januari 2013, terecht op gewezen dat de behandelend neuroloog aangeeft dat behandeling plaatsvindt in de vorm van monitoring van de OSAS, begeleiding door een neuropsycholoog en epilepsiecontrole. Niet gesproken kan worden van een ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Voorts blijkt uit de brief van de neuroloog dat deze arts nog geen prognose kan geven en dat de effecten van de behandeling in de aankomende twee jaar bekeken moeten worden. Met het Uwv wordt geoordeeld dat dit impliceert dat nog effect van de behandeling mogelijk is en dat niet gesteld kan worden dat verbetering van de belastbaarheid niet te verwachten is.De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in haar standpunt van 18 september 2013 dat de brief van neuroloog Boon waarin deze arts spreekt van een betrekkelijke eindtoestand en het ontbreken van therapeutische opties om bij appellant herstel te laten plaatsvinden, niet betekent dat verbetering van de belastbaarheid niet te verwachten is.
5.4.
Wat appellant in hoger beroep, onder verwijzing naar de brieven van zijn behandelend neuroloog van 20 mei 2014 en 17 augustus 2014, heeft aangevoerd geeft geen aanleiding te twijfelen aan het in 5.3 vermelde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In haar reactie op deze brieven, geformuleerd in haar rapport van 15 maart 2016, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht geconcludeerd dat wat de neuroloog in zijn brief van 20 mei 2014 vermeldt overeenkomt met wat hij in zijn eerdere brieven heeft geschreven, te weten dat hij geen of een minder dan geringe kans op herstel bij appellant aanwezig acht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld dat niet valt uit te sluiten dat de OSAS ook in 2010 al bestond, maar dat uit het dossier blijkt dat de klachten destijds niet gelijk waren aan de klachten ten tijde in geding. Dat overbelastingsverschijnselen in het verschiet liggen is naar het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep een algemene uitspraak die geruime tijd na datum in geding wordt gedaan. Onder deze omstandigheden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich terecht op het standpunt gesteld dat de door appellant in hoger beroep ingebrachte medische informatie geen wijziging brengt in haar eerder ingenomen standpunt.
6. Gelet op wat onder 5.1 tot en met 5.4 is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2016.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) H.J. Dekker

SS