ECLI:NL:CRVB:2010:BO2506

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5864 WIA + 08-5865 WIA + 10-5213 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2010, betreft het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. Appellant, die sinds 12 januari 2005 arbeidsongeschikt is, heeft recht op een WGA-uitkering per 13 januari 2007, vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De Raad oordeelt echter dat de arbeidsongeschiktheid van appellant niet als duurzaam kan worden aangemerkt. Ondanks dat appellant op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt werd beoordeeld, zijn er behandelingsmogelijkheden die de mogelijkheden tot arbeid kunnen vergroten. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv, omdat het Uwv het standpunt in het bestreden besluit niet langer onderschrijft. De Raad concludeert dat appellant recht heeft op een WGA-uitkering, maar niet op een IVA-uitkering, en dat de uitkeringsperiode van 12 maanden correct is vastgesteld op basis van de Wet WIA. De Raad veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 322,- en het betaalde griffierecht van € 107,-.

Uitspraak

08/5864 WIA + 08/5865 WIA + 10/5213 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 26 augustus 2008, 08/159 en 08/160 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.L. Wilke, werkzaam als jurist bij CNV Hout en Bouw, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 12 oktober 2009 zijn namens appellant nadere stukken ingezonden.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 16 oktober 2009, waarbij partijen niet zijn verschenen.
De Raad heeft aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.
Het Uwv heeft op verzoek van de Raad gereageerd op de nadere stukken van appellant en een nieuwe beslissing op bezwaar, gedateerd 17 november 2009, in geding gebracht.
Partijen hebben over en weer gereageerd op door ieder van hen ingebrachte stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 17 september 2010 waar appellant, met voorafgaand bericht, niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. van Leeuwen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 12 januari 2005 uitgevallen van zijn werkzaamheden als schilder met verschillende lichamelijke, psychische en cognitieve klachten.
1.2. Bij besluit van 22 december 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 13 januari 2007 recht heeft, ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), op een loongerelateerde uitkering ingevolge de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA).
1.3. Bij besluit van 11 december 2007 (hierna: het bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
1.4. Bij besluit van 6 november 2007 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 13 januari 2008 een WGA-vervolguitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.5. Bij besluit van 15 januari 2008 (hierna: het bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit laatste besluit gegrond verklaard en de hoogte van de vervolguitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is door de rechtbank gegrond verklaard voor zover door het Uwv geen proceskosten in bezwaar aan appellant zijn toegekend. In zoverre heeft de rechtbank het bestreden besluit 2 vernietigd. De rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard, onder gelijktijdige toekenning van proceskosten voor verleende rechtsbijstand in bezwaar en beroep. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen het door appellant betaalde griffierecht te vergoeden.
3.1. Appellant is van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
3.2. Bij brief van 12 oktober 2009 is van de zijde van appellant een schrijven van behandelend dermatoloog H.F.C. Rulo van 30 september 2009 ingebracht. Appellant is sinds oktober 2005 bij haar bekend met een “secundair lymfoedeem in de genitaalstreek bij status na recidiverende erysipelas”. De dermatoloog kan zich goed voorstellen dat het voor appellant uitermate lastig is om langere tijd te zitten. Een half uur lijkt haar al lang.
3.3. In reactie op dit schrijven van de dermatoloog heeft bezwaarverzekeringsarts S.G. van Wageningen aangegeven dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aangepast moet worden. Voor appellant geldt niet langer de normaalwaarde voor zitten, maar hij moet op dit aspect nu ook beperkt geacht worden tot ongeveer een half uur achtereen.
3.4. Als gevolg van deze wijziging heeft de bezwaararbeidsdeskundige H.F. Westerman, blijkens zijn rapport van
12 november 2009, op 10 november het Claim Beoordeling en Borging Systeem (CBBS) geraadpleegd. Gezien de gewijzigde belastbaarheid zijn de oorspronkelijk aan appellant voorgehouden functies, op één na, niet meer van toepassing. Twee nieuwe functies werden automatisch door het CBBS verworpen en twee andere nieuwe functies werden door de bezwaararbeidsdeskundige zelf op de aspecten zitten/zitten tijdens werk niet geschikt geacht. De bezwaararbeidsdeskundige moest hierdoor concluderen dat door de wijziging in de FML onvoldoende functies te duiden zijn die als basis voor de schatting konden dienen. De hoofdreden hiervoor is, volgens de bezwaararbeidsdeskundige, gelegen in de combinatie van beperkingen in de FML. Óf de belasting in het handelingstempo is te hoog, of de belasting ten aanzien van persoonlijk risico, respectievelijk omgaan met conflicten. Bij een behoorlijk aantal functies was de beperking bij zitten te belastend. Daarnaast kunnen een aantal functies niet geduid worden vanwege een niet-passende opleiding en/of passende ervaring.
3.5. Op 12 november 2009 heeft overleg plaatsgevonden tussen de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts om de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid vast te stellen. Samenvattend stelt de bezwaarverzekeringsarts dat appellant rond de datum in geding 13 januari 2007 bekend was met lumbago met pseudo-radiculaire uitstraling, recidiverende erysipilas en lichte hypertensie. Bij eerder onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van het Organisch Psychosyndroom (OPS) was vastgesteld dat er sprake was van een hoog klachten niveau met angst voor somatische problematiek. Uit de psychiatrische expertise kwam naar voren kwam dat er sprake was van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis, zonder aanwijzingen voor het bestaan van een depressie, angststoornis of persoonlijkheidsproblematiek. Appellant heeft langer bestaande klachten, zo stelt de bezwaarverzekeringsarts, waarbij er echter geen sprake is van een medische eindtoestand. Er is op enkele terreinen verbetering mogelijk, bijvoorbeeld door adequate therapie inzake de dermatologische afwijkingen die pas recent zo duidelijk in beeld zijn gebracht. Doordat de bezwaarverzekeringsarts enige verbetering verwacht, is een WGA-uitkering en niet een uitkering op grond van de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) van toepassing.
3.6. In lijn met deze conclusie heeft het Uwv bij besluit van 17 november 2009 het bezwaar tegen het bestreden besluit 1 alsnog gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA ingaande
13 januari 2007 vastgesteld op 80 tot 100%.
3.7. In zijn schrijven van 8 december 2009 geeft appellant aan zich niet te kunnen verenigen met de inhoud van de nieuwe beslissing op bezwaar van 17 november 2009 (hierna: bestreden besluit 3). Hij is de mening toegedaan dat zijn klachten niet zullen verminderen in de toekomst en dat zijn arbeidsongeschiktheid dan ook volledig en duurzaam is. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft appellant nog een nadere verklaring van de dermatoloog ingebracht waarin zij aangeeft dat haars inziens wel degelijk sprake is van een medische eindtoestand en dat ze niet verwacht dat er enige kans op herstel is omdat er in haar vakgebied geen adequate therapie meer voorhanden is.
3.8. Bezwaarverzekeringsarts Van Wageningen heeft in haar rapport van 29 april 2010 gereageerd op dit standpunt van de behandelend dermatoloog. Zij voert aan dat het bij de beoordeling van de duurzaamheid gaat om het duurzaam ontbreken van mogelijkheden tot het verrichten van arbeid en niet over het duurzaam aanwezig zijn van een ziekte of gebrek. Iemand kan duurzaam ziek zijn, maar toch mogelijkheden hebben. Daarbij moet er om te spreken van een kans op verbetering sprake zijn van een verbetering van de belastbaarheid die zich kan uiten in het kunnen opstellen van een andere FML. Wat daar vervolgens als percentage restverdiencapaciteit uit zal voortvloeien, is niet te voorspellen. Gezien de complexiteit van het beeld en de lijdensdruk die appellant ervaart kan zij zich voorstellen dat het voor hem niet invoelbaar is dat er binnen het wettelijk kader niet gesproken kan worden over duurzame arbeidsongeschiktheid. In haar vorige rapportage had ze de huidaandoening als voorbeeld gemeld als mogelijk te verbeteren aandoening. De verbetering op dit vlak blijkt, zo leest ze nu in de rapportage van de behandelend dermatoloog, niet te verwachten. Het geheel aan klachten voldoet echter niet aan een medische eindtoestand omdat een kans op herstel van mogelijkheden, mede gezien de jonge leeftijd van appellant, niet uitgesloten is. In een eerdere fase is psychologische begeleiding opgestart, maar is dit afgebroken op initiatief van appellant. In de verslagen over het onderzoek naar OPS bij het Medisch Spectrum Twente staat beschreven dat er aanwijzingen zijn dat het onderzoek en de resultaten daarvan een gedrukte weergave geven van de werkelijkheid. De testen hebben wisselende resultaten en onderpresteren wordt niet uitgesloten. Daarnaast is er sprake van een grote lijdensdruk bij angstklachten die een rol van betekenis spelen in de door belanghebbende ervaren mate van invaliditeit. De bezwaarverzekeringsarts ziet in de begeleiding en/of behandeling van de psychische klachten een mogelijkheid tot verbetering.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Nu het Uwv het in bestreden besluit 1 vervatte standpunt niet langer onderschrijft komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Gelet hierop moet het beroep tegen besluit 1 gegrond worden verklaard en dat besluit worden vernietigd.
4.3. Omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage zoals vastgesteld in besluit 1 bepalend was voor de vaststelling van de hoogte van de vervolguitkering volgt hier direct uit dat de grondslag voor de berekening in besluit 2 is weggevallen. Om die reden komt dit besluit eveneens voor vernietiging in aanmerking.
4.4. Bestreden besluit 3, waarmee blijkens de daarop van de zijde van appellante gegeven reactie niet volledig is tegemoet gekomen aan zijn beroep, dient met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de onderhavige procedure te worden betrokken.
4.5. Het geding richt zich op de vraag of appellant in aanmerking komt voor een uitkering voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten, de WGA-uitkering, of de uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten, de IVA-uitkering.
4.6. Blijkens de Memorie van Toelichting op de Wet WIA is het verschil tussen deze groepen arbeidsongeschikten - volledig én duurzaam arbeidsongeschikt versus gedeeltelijk arbeidsgeschikt - een essentieel onderdeel van deze wet. De eerste groep bestaat uit personen die geen mogelijkheden tot het verrichten van arbeid hebben, terwijl de tweede groep die wel heeft en dus gestimuleerd moet worden hun mogelijkheden te benutten en zoveel mogelijk te re-integreren. Er kan dus slechts in het geval van duurzame beperkingen - de arbeidscapaciteit kan niet herstellen - sprake zijn van arbeidsongeschiktheid. Het oordeel over de duurzaamheid van de beperkingen betreft een voorspelling van een ontwikkeling op basis van bepaalde symptomen en de gevolgen voor de arbeidscapaciteit.
4.7. De primaire verzekeringsarts S. Ytsma maakt in zijn rapport van 13 november 2006 melding van een zeer onscherp en verwarrend klachtenpatroon. Appellant noemt klachten van de rug, liezen, vingers, hoofdpijn, last van duizeligheden en wegvallingen. Hij is onderzocht in het ziekenhuis van Hoogeveen, waar noch de neuroloog noch de orthopedisch chirurg afwijkingen konden vaststellen. Een EEG, een CT-scan en verder aanvullend onderzoek leverden eveneens geen bijzonderheden op, behoudens een discopathie zonder gevolgen. Later was ook sprake van huidklachten. Appellant is verwezen naar Groningen alwaar ook geen afwijkingen konden worden vastgesteld. Onderzoek naar het mogelijk bestaan van OPS leverde hiervoor geen bewijs. Na ontvangen informatie van de huisarts besloot de verzekeringsarts, ondanks het ontbreken van een feitelijke diagnose, beperkingen aan te nemen zowel in lichamelijk als energetisch opzicht.
4.8. De bezwaarverzekeringsarts Van Wageningen heeft na de hoorzitting aanleiding gezien een psychiatrische expertise te laten verrichten. De psychiater stelde als diagnose een ongedifferentieerde somatoforme stoornis zonder aanwijzingen voor het bestaan van een depressie of een angststoornis. De psychiater meldt dat er sprake is van een hoge lijdensdruk en dat betrokkene er sterk van overtuigd is dat de oorsprong van zijn klachten een somatische is. De psychiater acht het van groot belang dat appellant activiteiten blijft verrichten.
4.9. Alle medische informatie overziend, aldus de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport, waarbij de nadruk ligt op angstklachten die appellant heeft ten aanzien van somatische problemen, acht zij hem meer beperkt ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren dan aangegeven in de door de primaire verzekeringsarts opgestelde FML. Immers, bij een grote mate van angst staat het cognitief functioneren (verder) onder druk. De bezwaarverzekeringsarts scherpt de FML aan op onder meer de items tijd en tempo druk, zonder conflicterende functie-eisen, geen leidinggevende taken en aangewezen zijn op een overzichtelijk takenpakket. Vanwege appellants inadequate copingstijl meldt de bezwaarverzekeringsarts dat cognitieve gedragstherapie de prognose zou kunnen verbeteren. In hoger beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts naar aanleiding van de berichten van de behandelend dermatoloog de FML nog verder aangescherpt, maar heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid.
4.10. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de bezwaarverzekeringsarts. Op grond van de medische stukken is de Raad van oordeel dat deze geen ondersteuning bieden voor het standpunt van appellant dat hij in het geheel niet in staat is enige vorm van arbeid te verrichten en dat zijn gezondheidstoestand alleen nog maar kan verslechteren.
4.11. De Raad kan zich voorts vinden in het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts dat de arbeidsongeschiktheid van appellant niet als duurzaam kan worden aangemerkt. Weliswaar had het onderzoek naar appellants resterende verdiencapaciteit, dat uiteindelijk plaatsvond in november 2009, als resultaat dat er, om verschillende redenen, onvoldoende functies te duiden waren om de schatting te dragen, zodat appellant volledig arbeidsongeschikt op arbeidskundige gronden werd beoordeeld, maar dit neemt niet weg dat - zoals uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts blijkt - er behandelingsmogelijkheden zijn waardoor appellants mogelijkheden tot het verrichten van arbeid kunnen toenemen.
4.12. Uit bovengenoemde overwegingen vloeit voort dat de Raad de beoordeling van het Uwv dat appellant recht heeft op een WGA-uitkering kan onderschrijven.
4.13. Uit rechtsoverweging 4.3 vloeit voort dat het bestreden besluit 2 moet worden vernietigd. Het Uwv dient een nieuw besluit te nemen over de aard en hoogte van de uitkering na afloop van de loongerelateerde WGA-periode.
4.14. Van de zijde van appellant is voorts nog aangegeven dat de uitkeringsduur van de loongerelateerde WGA-uitkering 14 maanden moet zijn in plaats van de door het Uwv vastgestelde 12 maanden. De Raad merkt hierover op dat de uitkeringsperiode van 12 maanden door het Uwv correct is vastgesteld op grond van artikel 127 van de Wet WIA, nu het recht op uitkering is ontstaan voor 1 januari 2008.
4.15. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,-, voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, met uitzondering van de bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht;
Verklaart het beroep tegen besluit 1 gegrond en vernietigt dit besluit;
Verklaart het beroep tegen besluit 2 ongegrond voor zover betrekking hebbend op de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering;
Verklaart het beroep tegen besluit 2 voor het overige gegrond;
Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Verklaart het beroep tegen besluit 3 ongegrond;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 322,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 107,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2010.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) M. Mostert.
KR