ECLI:NL:CRVB:2016:416
Centrale Raad van Beroep
- Herziening
- Rechtspraak.nl
Weigering van het Uwv om terug te komen op eerder genomen besluit inzake arbeidsongeschiktheidsuitkering
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 18 december 2013, waarin het Uwv weigerde terug te komen van een eerder besluit van 8 januari 2009. Dit eerdere besluit betrof de verhoging van de uitkeringen van appellant op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage op 80-100% werd vastgesteld. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop zijn Belgische arbeidsongeschiktheidsuitkering werd verrekend met zijn WAO- en WAZ-uitkeringen. Het Uwv heeft dit bezwaar opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 8 januari 2009, maar heeft dit verzoek afgewezen omdat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die een heroverweging rechtvaardigden.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, met de overweging dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een heroverweging van het besluit van 8 januari 2009 zouden leiden. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich verzet tegen een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van appellant. Appellant had zijn bezwaren eerder naar voren kunnen en moeten brengen, en er is geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden die aan hem onbekend waren.
De Raad heeft ook opgemerkt dat appellant zijn bezwaren tegen de berekening van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering eerder bij het Uwv en in rechte aan de orde heeft gesteld, zonder dat hiervoor steun in de wet- en regelgeving te vinden was. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.