ECLI:NL:CRVB:2016:4111
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Inhouding van zorgtoeslag door Zorginstituut Nederland en hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die in hoger beroep was gegaan, had geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en verwijst naar deze overwegingen in zijn uitspraak. De zaak betreft de inhouding van de zorgtoeslag van de appellant door het Zorginstituut Nederland, die werd uitgevoerd ter gedeeltelijke voldoening van een bestuursrechtelijke premie. De appellant had bezwaar gemaakt tegen deze inhouding, met de stelling dat ook de zorgtoeslag van zijn partner onterecht werd ingehouden, aangezien zij geen betalingsachterstand had. Het Zorginstituut verklaarde het bezwaar ongegrond, en de rechtbank bevestigde deze beslissing. De Raad concludeert dat de inhouding van de zorgtoeslag geen ongeoorloofde inbreuk vormt op het eigendomsrecht van de appellant, en dat er geen concrete schendingen van de relevante artikelen van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens zijn aangetoond. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de proceskosten af.