Uitspraak
19 maart 2014, 13/8965 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bepaalt dat de minister het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, een ambtenaar bij het ministerie van Defensie, tegen zijn eervol ontslag. Appellant was in dienst getreden in 1987 en had verzocht om in aanmerking te komen voor herplaatsing op basis van het Sociaal Beleidskader Defensie 2004. Op 1 augustus 2013 ontving hij een niet-ondertekend besluit waarin hem eervol ontslag werd verleend met ingang van 1 september 2013. Dit besluit werd later op 27 augustus 2013 herroepen, maar de ontslagdatum bleef op 1 december 2013 vastgesteld. Appellant heeft in bezwaar en beroep geen gronden aangevoerd tegen de wijze waarop het herplaatsingstraject heeft plaatsgevonden, maar heeft in hoger beroep gesteld dat het ontslag niet kan standhouden vanwege een gebrek aan een deugdelijk herplaatsingsonderzoek.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant in eerdere fases van de procedure welbewust geen gronden heeft aangevoerd over het herplaatsingstraject, waardoor deze grond niet meer aan de orde kan komen. Daarnaast erkent de minister dat er een bevoegdheidsgebrek kleeft aan het ontslagbesluit, maar de Raad stelt vast dat dit gebrek hersteld kan worden. De Raad past artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht toe, waardoor het bestreden besluit in stand kan blijven, omdat niet aannemelijk is dat appellant hierdoor benadeeld is.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de minister in de proceskosten van appellant moet worden veroordeeld. De kosten voor rechtsbijstand worden als beroepsmatig aangemerkt, en de minister wordt veroordeeld tot vergoeding van de reiskosten en het griffierecht. De uitspraak wordt openbaar gedaan op 13 oktober 2016.