Uitspraak
14 augustus 2013, 12/11318 (aangevallen uitspraak 1), en van 21 augustus 2013, 13/2995 (aangevallen uitspraak 2)
OVERWEGINGEN
Aan de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de brief van 24 mei 2012 is ten grondslag gelegd dat die brief niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat appellant al door de uitspraak van de Raad met terugwerkende kracht per 1 augustus 2009 in dienst is gekomen en die brief van
Aan de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de salarisspecificatie is het volgende ten grondslag gelegd. Appellant heeft tegen de salarisspecificatie ingebracht dat de minister hem een suppletie op zijn na het ontslag van de minister ontvangen wachtgeld had moeten verlenen, ter hoogte van het verschil tussen de bezoldiging waarop hij recht had en het feitelijk genoten wachtgeld. Daarmee zou zijn voorkomen dat hij het wachtgeld thans volledig bruto dient terug te betalen. De minister acht de gedane nabetaling echter juist. De Raad heeft immers overwogen dat appellant recht heeft op betaling van bezoldiging. Het verlenen van een suppletie op het wachtgeld zou onzuiver en onrechtmatig zijn. Omdat appellant met terugwerkende kracht weer in dienst is gekomen, dient hij zijn volledige bezoldiging te ontvangen en dient hij het ontvangen wachtgeld terug te betalen, omdat hij daar achteraf geen recht op heeft. Het verlenen van een suppletie, zoals door appellant gewenst, is niet mogelijk. Het wachtgeld en de bezoldiging worden uit verschillende begrotingen betaald en dienen los van elkaar te worden gezien. Een eventueel fiscaal nadeel kan door middel van een herziening van aangiften inkomstenbelasting over eerdere jaren worden hersteld. Ook is het mogelijk bij de Belastingdienst een verzoek tot middeling in te dienen.
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak 2;
- bepaalt dat de minister het in beroep ten aanzien van het besluit van 30 oktober 2012