ECLI:NL:CRVB:2016:3868

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2016
Publicatiedatum
17 oktober 2016
Zaaknummer
15/6559 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van eerdere uitspraken inzake ontslag op grond van onbekwaamheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van eerdere uitspraken met betrekking tot het ontslag van verzoeker, die werkzaam was bij de Universiteit van Amsterdam. Verzoeker had eerder, in 2001, eervol ontslag gekregen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid. Dit ontslag was in 2005 en 2011 door de Raad bevestigd, en verzoeker heeft sindsdien meerdere keren om herziening gevraagd. In zijn verzoek stelde verzoeker dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden, waaronder vermeende valse beschuldigingen die zijn gedaan door zijn advocaat en een medewerker van het college tijdens de hoorzitting in 2001.

De Raad heeft echter geoordeeld dat het verzoek om herziening niet aan de wettelijke eisen voldeed. De gronden die verzoeker aanvoerde, waren niet nieuw en hadden eerder in de procedure naar voren gebracht moeten worden. De Raad benadrukte dat het middel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, maar enkel voor het aanvoeren van feiten die niet eerder bekend waren en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden. Aangezien verzoeker niet kon aantonen dat hij nieuwe feiten had die aan de voorwaarden van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht voldeden, werd het verzoek afgewezen.

De uitspraak werd gedaan door K.J. Kraan, met A. Mansourova als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 13 oktober 2016. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/6559 AW
Datum uitspraak: 13 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraken van de Raad van 10 maart 2005, 03/1543 AW e.v. en 15 september 2011, 10/6958 AW
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft zich bij brief van 7 september 2015, aangevuld bij brieven van 15 oktober 2015, 2 maart 2016 en 9 mei 2016, tot de Raad gericht, onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 10 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AS9914, 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT6210, en 11 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6942.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2016. Verzoeker is verschenen. Het college is niet verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft verzoeker om wraking verzocht van
mr. Kraan. Dit verzoek is bij uitspraak van 16 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3483, afgewezen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 19 januari 2001, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 september 2001 (besluit 1), is aan verzoeker, met toepassing van artikel 12.6, vijfde lid, aanhef en
onder g, van de CAO Nederlandse Universiteiten, eervol ontslag verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid, anders dan op grond van ziekten of gebreken. Met de uitspraak van de Raad van 10 maart 2005 is besluit 1 rechtens onaantastbaar geworden.
1.2.
Bij besluit van 24 oktober 2005 (besluit 2) heeft het college het verzoek van verzoeker om herziening van besluit 1 afgewezen. Besluit 2 is rechtens onaantastbaar geworden met de uitspraak van de Raad van 15 september 2011. Van die uitspraak heeft verzoeker om herziening verzocht. De Raad heeft dat verzoek afgewezen bij de uitspraak van 11 april 2013.
2. In dit geding heeft verzoeker de Raad - samengevat - verzocht om te beslissen dat het redelijk en billijk is dat er een nieuw oordeel over zijn functioneren wordt opgesteld, hetgeen vooraf moet worden gegaan door een nieuwe hoorzitting ter vervanging van de hoorzitting van 23 april 2001. Bij die hoorzitting mogen alleen de verweren met bijlagen worden gebruikt die verzoeker heeft ingediend in verband met besluit 1. Die nieuwe hoorzitting is volgens verzoeker niet een hernieuwde discussie over zijn functioneren, maar een discussie die niet eerder heeft plaatsgevonden en die wordt gevoerd op basis van zijn verweren van destijds. Het college mag dan alleen de stukken gebruiken van vóór het advies van 31 augustus 2001 van de bezwaaradviescommissie en onder de strikte voorwaarde dat alle inbreng van zijn gemachtigde van destijds volledig wordt genegeerd. Verzoeker heeft ter zitting benadrukt dat hij met de onderhavige procedure geen verzoek om herziening doet van voornoemde uitspraken van de Raad, maar dat hij vraagt om de procedure voorafgaand aan besluit 1 over te doen. Aan zijn verzoek heeft hij ten grondslag gelegd dat in 2001 zijn advocaat en een medewerker van het college valse beschuldigingen hebben gedaan, welke zijn opgenomen in het advies van 31 augustus 2001 van de bezwaaradviescommissie. De civiele procedure die verzoeker heeft laten opstarten om de waarheid boven tafel te krijgen is ‘doodgebloed’. De rechters in de procedures over zijn ontslag zijn misleid door de valselijke passages uit het advies van 31 augustus 2001 met als gevolg dat alle rechters er vanuit zijn gegaan dat hij zich een ongedefinieerde collegiale omgangsziekte probeerde aan te meten en dat hij zijn disfunctioneren erkende. Verzoeker heeft voorts nog verwezen naar correspondentie van hem met het Hof van Discipline in juni en juli 2015 in verband met een klacht die verzoeker bij de Raad van Discipline te Amsterdam heeft ingediend tegen de Deken van de Orde van advocaten van het arrondissement Haarlem.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Alhoewel verzoeker stelt geen verzoek om herziening te doen van voornoemde uitspraken, dient dit verzoek gelet op de gronden die hij heeft aangevoerd wel als zodanig te worden aangemerkt, nu die gronden zijn gericht tegen de motivering van het ontslagbesluit, waartoe ook behoren het verslag van de hoorzitting in bezwaar en het advies van de bezwaaradviescommissie van 31 augustus 2001.
3.2.
Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld (uitspraak van 19 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4141) kan alleen van een oorspronkelijke uitspraak om herziening worden verzocht en niet van een herzieningsuitspraak. Dat betekent dat het voorliggende verzoek een verzoek om herziening is van de uitspraken van 10 maart 2005 en 15 september 2011 (oorspronkelijke uitspraken).
3.3.
Dit verzoek heeft betrekking op uitspraken van vóór 1 januari 2013. Dit betekent dat, gelet op artikel 1 van Deel C van de Wet aanpassing bestuursrecht (overgangsrecht), artikel 8:88 (oud) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nog van toepassing is. Ingevolge genoemd artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs ook niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.4.
Voor zover verzoeker heeft betoogd dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb, heeft hij erop gewezen dat hij pas in 2014, tijdens het raadplegen van internet, kennis kreeg van een proefschrift uit 2003, waarin de promovendus in zijn dankwoord vermeldt dat hij door verzoeker op prettige wijze op weg is geholpen in het onderzoek. Die vermelding staat volgens verzoeker haaks op het gesuggereerde ‘ernstig oncollegiaal gedrag’ dat verzoeker zou hebben vertoond in 1998 en de reden vormde om hem te verbieden met promovendi te werken en dat vervolgens ten grondslag is gelegd aan het ontslag.
3.5.
Deze waardering van de promovendus voor de samenwerking met verzoeker die tot uitdrukking is gebracht in het proefschrift uit 2003, kan niet als feit worden aangemerkt dat aan verzoeker niet redelijkerwijs bekend kon zijn vóór de oorspronkelijke uitspraken. Dit feit kan dan ook reeds op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb niet tot de gevraagde herziening leiden.
3.6.
De Raad voegt daar aan toe dat volgens vaste rechtspraak het bijzondere middel van herziening niet is gegeven om - eventueel op basis van andere argumenten - een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen. Het betoog van verzoeker dat zijn gemachtigde en de juridisch medewerker van de Universiteit van Amsterdam ten tijde van het bezwaar tegen het ontslag valse beschuldigingen zouden hebben geuit over verzoeker, dat in het ontslagbesluit deze valse beschuldigingen zijn vermeld en dat rechters daardoor zijn misleid, zijn gronden die verzoeker bij de behandeling in beroep en hoger beroep van het ontslagbesluit had dienen aan te voeren en waarmee hij thans een hernieuwde discussie over zijn ontslag beoogt te voeren. Zoals hierboven is weergegeven, is het rechtsmiddel van herziening hiervoor niet gegeven.
4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat niet voldaan is aan de in artikel 8:88 van de Awb gegeven maatstaven voor herziening van een onherroepelijk geworden uitspraak. Het verzoek om herziening moet om die reden worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2016.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) A. Mansourova

HD