ECLI:NL:CRVB:2015:4141

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2015
Publicatiedatum
24 november 2015
Zaaknummer
14-1056 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerdere uitspraak in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft verzoeker op 16 januari 2014 een verzoek om herziening ingediend van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2151. De Raad heeft vastgesteld dat alleen van een oorspronkelijke uitspraak om herziening kan worden verzocht en niet van een herzieningsuitspraak. Het verzoek om herziening is dan ook opgevat als een nieuw verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraak. De Raad heeft geoordeeld dat het verzoek onredelijk laat is ingediend, aangezien het meer dan een jaar na de datum van de oorspronkelijke uitspraak is ingediend. Dit leidt tot de conclusie dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Raad benadrukt dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, tenzij er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die niet eerder bekend waren. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken op 19 november 2015.

Uitspraak

14/1056 AW, 14/1057 AW, 14/1058 AW
Datum uitspraak: 19 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 21 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2151
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Rivierenland (college)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij brief van 16 januari 2014 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 21 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2151.
Namens het college heeft mr. A.G. Kerkhof, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft zijn verzoek op 22 september 2015 nader toegelicht.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 12/4528 AW en 12/5520 AW, plaatsgevonden op 8 oktober 2015. Verzoeker is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Kerkhof en A.J.J. Steegeman. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst en heden wordt in deze zaken afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. Namens verzoeker is op 19 mei 2011 een verzoek om herziening ingediend van de uitspraak van de Raad van 22 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM3643 (oorspronkelijke uitspraak). De Raad heeft dit verzoek afgewezen bij uitspraak van 21 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2151 (herzieningsuitspraak).
2.1.
Op 16 januari 2014 heeft verzoeker een verzoek ingediend om herziening van de herzieningsuitspraak.
2.2.
Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld (uitspraak van 11 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP7934) kan alleen van een oorspronkelijke uitspraak om herziening worden verzocht en niet van een herzieningsuitspraak. Het voorliggend verzoek om herziening moet dan ook worden opgevat als een nieuw verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraak.
3.1.
Het verzoek om herziening heeft dus betrekking op een uitspraak van vóór de op
1 januari 2013 in werking getreden Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Stb 2012, 682) waarbij wijzigingen in onder meer de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Beroepswet zijn aangebracht. Op grond van het overgangsrecht blijft dan, in verbinding met artikel 17 van de Beroepswet, artikel 8:88 van de Awb (in plaats van het huidige artikel 8:119 van de Awb) van toepassing op het verzoek om herziening.
3.2.
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 17 van de Beroepswet, kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs ook niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 2 juni 2015 ECLI:NL:CRVB:2015:1702) mag van degene die herziening vraagt van een uitspraak worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met het indienen van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend verzoek moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.2.
Een verzoek om herziening als het voorliggende wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, dan wel nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten of omstandigheden.
4.3.
Verzoeker heeft zijn herzieningsverzoek gebaseerd op de brief van S van 13 mei 2011 en de brief met bijlagen van Van L van 26 februari 2011. Deze aan verzoeker gerichte brieven zijn hem meer dan een jaar voor de datum van indiening van zijn herzieningsverzoek bekend geworden. Nu de oorspronkelijke uitspraak ook dateert van meer dan een jaar voor de datum van het herzieningsverzoek, moet worden geoordeeld dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend.
5.1.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit betekent dat de Raad niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om herziening.
5.2.
De Raad herhaalt hier dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en ook niet om een discussie over de juistheid van de oorspronkelijke uitspraak te heropenen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma als voorzitter en J.A.A. Kooijman en
M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2015.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD