1.4.In de beslissing op bezwaar van 30 april 2015 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 1 december 2014 ongegrond verklaard omdat geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden naar voren zijn gebracht op grond waarvan een andere beslissing kan worden genomen. Tevens zijn de besluiten van 29 oktober 1996 dan wel 20 juni 1997 – mede rekening houdend met de uitspraken van de Raad – niet onmiskenbaar onjuist geacht.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Namens appellante zijn in deze procedure – samengevat – de volgende gronden naar voren gebracht ter ondersteuning van haar stelling dat het besluit van 29 oktober 1996 op een ondeugdelijke grondslag berust.
- Er is geen sprake (geweest) van een huwelijk van appellante met de heer [naam] , omdat niet is voldaan aan de wettelijke criteria daarvoor. Daarbij is aangevoerd dat appellante en de heer Kassem nimmer een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, niet gezamenlijk hebben voorzien in de huisvesting en niet in elkaars verzorging hebben voorzien.
- De intrekking van de nabestaandenuitkering wegens het bestaan van een rechtsgeldig huwelijk is voorts gebaseerd op een niet gelegaliseerd buitenlands document, welke akte geen bewijskracht voor het bestaan van een rechtsgeldig huwelijk heeft indien het zou gaan om de beoordeling van een recht op een nabestaandenuitkering. Ook de gemeente accepteert een dergelijke akte niet bij inschrijving van een huwelijk in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, thans: Basisregistratie Personen (BRP).
- Appellante is nog steeds als “weduwe” in de BRP van haar gemeente opgenomen en zij heeft verzocht om te bewerkstelligen dat de huwelijksakte alsnog wordt ingeschreven in de BRP.
- Nu deze huwelijksakte wel wordt geaccepteerd voor de intrekking van de uitkering en niet bij een toekenning heeft de Svb gehandeld in strijd met het in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in verbinding met artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) neergelegde discriminatieverbod.
- Tevens is een ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt tussen weduwen met een uitkering voor en op 1 januari 1994 en appellante omdat andere weduwen wel hun uitkering hebben behouden.
- Voorts is door de intrekking van haar nabestaandenuitkering een ongerechtvaardigde inbreuk gemaakt op haar eigendomsrecht in de zin van artikel 1 van het EP. Nu de Svb genoemde verdragsbepalingen heeft geschonden, dient de Svb de besluitvorming met volledige terugwerkende kracht te herzien.
- Door de terughoudende wijze van toetsing op grond van artikel 4:6 van de Awb wordt appellante een effectieve rechtsbescherming onthouden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het IVBPR en artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
- Ten slotte is verzocht om vergoeding van de geleden schade.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.