ECLI:NL:CRVB:2009:BH5806

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1521 ANW + 08-3743 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking AWW-pensioen na huwelijk in Egypte

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin het beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond werd verklaard. De Svb had op 29 oktober 1996 het AWW-pensioen van appellante ingetrokken, omdat zij een huwelijk had gesloten in Egypte met [K.]. Appellante betwistte de rechtsgeldigheid van dit huwelijk, omdat zij nooit een gelegaliseerde huwelijksakte had ontvangen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de Svb op basis van de overgelegde huwelijksakte kon concluderen dat het huwelijk rechtsgeldig was, en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad concludeerde dat de Svb bevoegd was om het verzoek van appellante af te wijzen, en dat de eerdere uitspraak van de Raad van 11 april 2001, waarin het huwelijk werd erkend, nog steeds van kracht was. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten in deze procedure.

Uitspraak

06/1521 ANW
08/3743 ANW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 26 januari 2006, 05/2514 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 19 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. Martin, advocaat te Purmerend, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 31 mei 2006 heeft mr. Martin de Raad bericht niet langer als gemachtigde van appellante op te treden.
Appellante heeft diverse stukken in het geding gebracht.
De rechtbank Haarlem heeft een besluit op bezwaar van 12 december 2007 ingezonden, waartegen door appellante bij die rechtbank beroep was ingesteld. Van de zijde van de Raad is daarop bij brief van 30 juni 2008 aan partijen bericht dat de Raad vooralsnog heeft besloten om bij de behandeling van het geding onder nummer 06/1521, tevens een oordeel te geven over het besluit op bezwaar van 12 december 2007.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2009. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door A. Creton als haar gemachtigde. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante ontving, na het overlijden van haar echtgenoot [naam echtgenoot] op 12 april 1986, een uitkering ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW).
1.2. Op 8 mei 1995 heeft [K.] aan de Svb een huwelijksakte, model nr. 76 “Justitie”, ingeschreven onder nr. 504 op 28 december 1993, overgelegd waaruit blijkt dat appellante op [in] 1993 in Egypte met hem in het huwelijk is getreden.
1.3. Bij besluit van 29 oktober 1996 heeft de Svb met ingang van 1 januari 1994 het AWW-pensioen van appellante ingetrokken onder toekenning van een uitkering ineens en onder terugvordering van het na verrekening met de uitkering ineens nog resterende bedrag aan ten onrechte uitbetaald pensioen over de periode 1 januari 1994 tot en met
31 mei 1995. De daaropvolgende procedure heeft geleid tot de uitspraak van de Raad van 11 april 2001, 98/6359 AWW. Daarin heeft de Raad, na advies te hebben ingewonnen bij het Internationaal Juridisch Instituut te ’s-Gravenhage, geoordeeld dat de Svb naar aanleiding van de overgelegde huwelijksakte kon uitgaan van het bestaan van een op
[in] 1993 tussen appellante en [K.] gesloten huwelijk, aangezien niet is gebleken van dermate evidente gebreken in de inhoud en de wijze van totstandkoming van de huwelijksakte dat het de Svb niet vrij stond op die grond het AWW-pensioen van appellante in te trekken.
1.4. Op 28 oktober 2004 heeft appellante de Svb verzocht om herziening van het besluit van 29 oktober 1996 omdat er nooit sprake is geweest van een rechtsgeldig huwelijk met [K.]. Bij besluit van 9 februari 2005 heeft de Svb dit verzoek afgewezen onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.5. Bij het bestreden besluit van 10 mei 2005 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 9 februari 2005 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
3.2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.3. Naar zijn juridische strekking beoordeeld is het verzoek van appellante van 28 oktober 2004 een verzoek aan de Svb om terug te komen van het besluit van 29 oktober 1996.
3.4. Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Awb, mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen, worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.
3.5. Bij haar herzieningsverzoek heeft appellante - evenals in beroep en hoger beroep tegen het besluit van 10 mei 2005 - aangevoerd dat zij nimmer een rechtsgeldig huwelijk met [K.] heeft gesloten. Appellante heeft nooit beschikt over een gelegaliseerde huwelijkakte, waardoor het huwelijk niet kan worden ingeschreven in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand. Voorts heeft zij aangevoerd dat de Svb ten onrechte op grond van een niet voorhanden zijnde gelegaliseerde huwelijkakte haar AWW-pensioen heeft ingetrokken. De Raad is van oordeel dat het daarbij echter niet gaat om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in vorenbedoelde zin. De Svb was dan ook bevoegd om met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het verzoek af te wijzen en voor de motivering van die beslissing te volstaan met te verwijzen naar het - met de uitspraak van de Raad van 11 april 2001 rechtens onaantastbaar geworden - besluit van 29 oktober 2006.
3.6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
3.7. Ten slotte stelt de Raad vast dat, anders dan ‘vooralsnog’ is neergelegd in de brief van 30 juni 2008 van de griffier van de Raad, het besluit van 12 december 2007 niet kan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb. Artikel 6:19 van de Awb mist dan ook toepassing, zodat het beroep van appellante niet (mede) gericht kan worden geacht tegen het besluit van 12 december 2007. De Raad zal dit beroepschrift dan ook terugsturen naar de rechtbank.
4.1. Uit het vorenstaande volgt dat de Raad niet toekomt aan het namens de Svb gedane verzoek om appellante in de procedure met betrekking tot het besluit van 12 december 2007 te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
4.2. De Raad ziet tot slot geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten in deze hoger-beroepsprocedure.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2009.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) W. Altenaar.
RB