Uitspraak
OVERWEGINGEN
4 december 2007, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 22 april 2008, heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen, op de grond dat appellante op en na 17 oktober 2006 minder dan 25% arbeidsongeschikt was. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben het aannemelijk geacht dat appellante op haar zeventiende jaar en nadien in haar belastbaarheid beperkt was ten gevolge van klachten van de linker enkel. Ten aanzien van de door appellante ervaren belemmeringen aan de nek en de rug hebben de verzekeringsartsen het standpunt ingenomen dat uit specialistisch onderzoek niet is gebleken dat appellante vóór haar achttiende levensjaar, of nadien, een duidelijk afwijking aan de nek had. Zij hebben verder overwogen dat er geen verklaring is gevonden voor de door appellante ervaren duizeligheidsklachten. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 22 april 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Zij heeft daartoe overwogen dat de arbeidskundige grondslag van het besluit van 22 april 2008 eerst in beroep van een toereikende motivering is voorzien. De Raad heeft bij uitspraak van 2 juni 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BM6642) het beroep van appellant tegen de uitspraak van rechtbank ’s-Gravenhage ongegrond verklaard.
4 december 2007 teruggekomen zou moeten worden. Appellante heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit.
4 december 2007. Voor zover de aanvraag van appellante gericht is op de toekomst, heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat appellante geen medische informatie in geding heeft gebracht die haar standpunt onderbouwt dat het oorspronkelijke besluit onjuist was en dat zij vanaf het moment van haar aanvraag voor de toekomst recht heeft op een Wajong-uitkering.
3 maart 1993 heeft appellante aangevoerd sinds haar jeugd beperkt te zijn vanwege cervicale pijnklachten, rechts meer dan links. Zij benadrukt dat haar arbeidsverleden verduidelijkt dat zij niet in staat is geweest om duurzaam arbeid te verrichten.
1 januari 2010. Dit betekent, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111, dat deze aanvraag beoordeeld moet worden aan de hand van het bepaalde in de AAW.
8 oktober 2003 ook reeds bij de beoordeling van haar eerste aanvraag in 2007 aan de orde zijn gekomen. Bij die beoordeling in 2007 heeft appellante ook reeds te kennen gegeven dat zij vanwege haar klachten geen enkele baan lang heeft kunnen volhouden. De brief van Ketelaar kan niet in de beoordeling worden betrokken omdat deze pas in hoger beroep is ingebracht.