ECLI:NL:CRVB:2010:BM6642

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1208 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.J.H. Doornewaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAJONG-uitkering op basis van onvoldoende medische grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante had een WAJONG-uitkering aangevraagd, welke aanvraag door het Uwv was afgewezen op de grond dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 25% bedroeg. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellante stelde dat zij medisch meer beperkt was dan door het Uwv en de rechtbank was aangenomen, en voerde medische verklaringen aan ter ondersteuning van haar standpunt.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de G-signaleringen in de voorgehouden functies niet adequaat waren gemotiveerd in het oorspronkelijke besluit, maar dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport voldoende toelichting had gegeven op deze signaleringen. De Raad concludeerde dat appellante in staat was de aan haar voorgehouden functies te vervullen, en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het verzekeringsgeneeskundige oordeel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze was aangevochten, en oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij aanvragen voor een WAJONG-uitkering en de noodzaak voor een duidelijke motivering van de G-signaleringen. De Raad concludeerde dat de medische stukken onvoldoende aanknopingspunten boden om te twijfelen aan de eerdere oordelen van de verzekeringsartsen, en dat de aanvraag van appellante niet voor inwilliging in aanmerking kwam.

Uitspraak

09/1208 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 28 januari 2009, 08/4018 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 juni 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft verweer uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2010.
Appellante is niet verschenen. Voor het Uwv is verschenen J.M.W. Beers.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante is geboren [in] 1972 en heeft op 17 oktober 2007 een WAJONG-uitkering aangevraagd.
Bij besluit van 4 december 2007 is die aanvraag afgewezen onder overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid per 17 oktober 2006 minder dan 25% bedraagt en bij besluit van 22 april 2008 is haar bezwaar tegen het besluit van 4 december 2007 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante tegen het besluit op bezwaar gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven, voorts bepaald dat aan appellante het griffierecht wordt vergoed en tevens het Uwv veroordeeld in de door appellante wegens verleende rechtsbijstand gemaakte proceskosten. Daartoe heeft de rechtbank - enigermate samengevat - het volgende overwogen.
2.2. Er bestaat geen aanleiding het medisch onderzoek door de primaire en de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig te achten. Er heeft lichamelijk onderzoek plaatsgevonden, er is dossierstudie verricht, er is uit de behandelend sector afkomstige informatie (met name een brief van chiropractor Misra van 6 oktober 2003 en een brief van neuroloog Kamphuis van 8 oktober 2003) in de besluitvorming betrokken en op verzoek van appellante heeft de bezwaarverzekeringsarts telefonisch contact met haar gehad. De verzekeringsarts heeft aannemelijk geacht dat appellante op haar 17e verjaardag linkerenkelklachten had, heeft op basis daarvan diverse fysieke beperkingen in de FML vastgelegd en is met betrekking tot de overige beperkingen gekomen tot de conclusie dat die ruim na de 17e verjaardag zijn ontstaan. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich daarmee verenigd. Vervolgens heeft de rechtbank aandacht besteed aan de bevindingen van de neuroloog Roon die op 9 juni 2008 heeft bericht dat er geen afwijkingen zijn aangetroffen in de hersenzenuwen van appellante en dat er geen causaal verband kan worden aangetoond tussen de hersenschudding (op kinderleeftijd) en de klachten van appellante alsook aan die van neuroloog Kamphuis die op 8 oktober 2003 heeft bericht dat bij neurologisch onderzoek geen bijzonderheden zijn aangetroffen. Ook heeft de rechtbank aandacht besteed aan het gegeven dat GGD-arts Koelewijn - Hoogbergen in januari 2004 een urenbeperking geïndiceerd heeft geacht, echter, louter op geleide van de voorstelbare subjectieve, maar niet te objectiveren klachten van appellante.
Niet is gebleken van een bij medische deskundigen vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren medisch gemotiveerde en verantwoorde opvatting dat appellante als gevolg van ziekte of gebrek, ook al is niet geheel duidelijk welk(e) ziekte of gebrek, ten tijde van haar 17e jaar niet in staat was arbeid te verrichten, in welk geval een uitzondering kan worden gemaakt op de objectiveringseis.
Er zijn dan ook geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het verzekeringsgeneeskundige oordeel. Mede in verband daarmee is het inwinnen van een medisch deskundigenadvies niet noodzakelijk.
2.3. Voor zover in de aan appellante als voor haar geschikt voorgehouden functies en reservefuncties G-signaleringen voorkomen, is niet ten aanzien van elke G-signalering afzonderlijk gemotiveerd waarom er toch geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid van appellante op de datum in geding. Gelet op diverse CBBS-uitspraken van de Raad is naar het oordeel van de rechtbank het besluit op bezwaar in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht voorbereid en genomen en dient dat besluit te worden vernietigd.
2.4. Echter, er bestaat aanleiding om de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten, daar de bezwaararbeidsdeskundige De Wit in zijn rapport van 6 november 2008 die G-signaleringen adequaat heeft toegelicht, er geen grond bestaat voor het oordeel dat de belasting in de functies de belastbaarheid van appellante te boven gaat en appellante ten tijde in geding in staat was te achten de aan haar voorgehouden functies te vervullen.
3. In hoger beroep (wat het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar betreft) heeft appellante aangevoerd dat zij per de datum van belang medisch meer was beperkt dan door het Uwv en de rechtbank is aangenomen. In dat verband heeft zij gewezen op de tot de gedingstukken behorende medische verklaringen waarin haar medische problemen worden erkend. Voorts heeft zij overgelegd de eerste pagina van een van 2 mei 1995 daterend onderzoeksrapport van orthopaedisch chirurg Mol waarin is vermeld dat de nek- en rugklachten die haar noopten het werk te beëindigen reeds veel langer aanwezig waren.
4. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank. Hetgeen appellante in hoger beroep ter onderbouwing van haar standpunt heeft aangevoerd, vormt onvoldoende aanleiding om te komen tot een ander oordeel.
In het kader van de door appellante ingediende aanvraag zal allereerst moeten worden vastgesteld of - en alsdan in hoeverre - zij op haar 17e en (zonder onderbreking) op haar 18e verjaardag vanwege haar medische beperkingen niet in staat was de aan haar voorgehouden functies te vervullen. De voorhanden medische stukken laten een zodanige vaststelling ook naar het oordeel van de Raad niet toe.
Aan de door appellante in hoger beroep ingebrachte eerste pagina van het rapport van Mol van 2 mei 1995 (uitgebracht op verzoek van en aan een verzekeringsarts van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds) kan in dat kader geen betekenis worden toegekend, omdat de door appellante aangehaalde vermelding daarin deel uitmaakt van de anamnese en derhalve geen medisch oordeel van Mol inhoudt. Het volledige rapport van Mol maakt deel uit van de gedingstukken en daarin is vermeld dat bij het orthopaedisch onderzoek in het geheel geen afwijking aan de nek en de rug van appellante is vastgesteld en appellante wat haar nek en rug betreft volledig belastbaar is.
Terecht is dan ook de conclusie getrokken dat de WAJONG-aanvraag van appellante niet voor inwilliging in aanmerking komt.
5. Gelet op het vorenstaande faalt het hoger beroep. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd voor zover aangevochten.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2010.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) T.J. van der Torn.
JL