ECLI:NL:CRVB:2016:3649
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Buitenlandbijdrage voor meeverzekerde gezinsleden van een grensarbeider
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de buitenlandbijdrage voor de echtgenote en dochter van een appellant die in Nederland werkt maar in België woont. De appellant is verplicht verzekerd voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Zorgverzekeringswet (Zvw) vanwege zijn werkzaamheden in Nederland. De Raad heeft vastgesteld dat de echtgenote en dochter van de appellant als meeverzekerde gezinsleden zijn aangemerkt op basis van de Verordening (EG) nr. 883/2004. De appellant had in hoger beroep betoogd dat zijn gezinsleden geen buitenlandbijdrage verschuldigd waren, omdat zij niet met terugwerkende kracht meeverzekerd konden zijn. De Raad oordeelde echter dat de buitenlandbijdrage voor 2012 terecht was vastgesteld door het Zorginstituut Nederland, aangezien de echtgenote en dochter vanaf 1 januari 2006 als meeverzekerde gezinsleden waren ingeschreven. De Raad bevestigde dat het Zorginstituut de buitenlandbijdrage correct had opgelegd en dat de termijn voor het vaststellen van deze bijdrage niet in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.