ECLI:NL:CRVB:2016:3503
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering bijzondere bijstand voor eigen bijdrage rechtsbijstand lichte adviestoevoeging
In deze zaak heeft appellante op 18 april 2014 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand lichte adviestoevoeging (LAT) tot een bedrag van € 77,-. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft bij besluit van 25 april 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 augustus 2014, aan appellante bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 0,-. Het college stelde dat de kosten van de eigen bijdrage voor een LAT voor vergoeding in aanmerking komen voor zover zij € 53,- te boven gaan, en dat de resterende € 24,- niet vergoed konden worden omdat het drempelbedrag van € 50,- nog niet was verrekend.
De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen deze uitspraak en aangevoerd dat, nu een toevoeging is afgegeven, de noodzaak voor het verlenen van rechtshulp moet worden aangenomen. Het college heeft in hoger beroep gesteld dat de Wet op de Rechtsbijstand (Wrb) een voorliggende voorziening vormt en dat er op grond van artikel 15 van de WWB geen recht op bijzondere bijstand bestaat voor de kosten van de eigen bijdrage voor een LAT.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de Wrb niet kan worden aangemerkt als een voorliggende voorziening voor de kosten van de eigen bijdrage van de rechtzoekende. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten voor de eigen bijdrage voor een LAT voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en dat appellante niet beschikt over de middelen om deze kosten te voldoen. Het college heeft ten onrechte geen bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand voor zover deze het door het college vastgestelde drempelbedrag van € 50,- te boven gaan. Het hoger beroep van appellante is gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak is vernietigd, en het college is veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal € 2.976,-.