ECLI:NL:CRVB:2016:345
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van procesbelang in hoger beroep inzake re-integratieverplichtingen na afloop van het re-integratieplan
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die als onderhoudsmonteur werkzaam was, had zich op 20 december 2012 ziek gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Na het faillissement van zijn werkgever ontving hij vanaf 19 april 2013 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) legde appellant re-integratieverplichtingen op via een plan van aanpak, dat liep tot 8 mei 2014. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit plan, maar heeft later wel bezwaar ingediend tegen een brief van het Uwv waarin het re-integratieplan werd besproken.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv niet-ontvankelijk, omdat het re-integratieplan zijn geldigheid had verloren en er geen maatregelen waren opgelegd aan appellant. In hoger beroep stelde appellant dat hij nog steeds beperkingen ondervond door zijn klachten en dat hij geen re-integratie-inspanningen wilde verrichten. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er geen procesbelang meer was, aangezien het re-integratieplan niet meer van toepassing was en er geen verplichtingen meer aan appellant konden worden opgelegd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.