ECLI:NL:CRVB:2016:3449

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2016
Publicatiedatum
16 september 2016
Zaaknummer
13-281 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de beoordeling van de belastbaarheid van appellant in het kader van de Wet Wajong

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Middelburg. De zaak betreft de beoordeling van de belastbaarheid van appellant in het kader van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). De Raad heeft eerder op 16 november 2015 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het besluit van 19 juni 2012 niet deugdelijk was gemotiveerd. Het Uwv had de opdracht gekregen om de belastbaarheid van appellant in overeenstemming te brengen met de bevindingen van de deskundige psychiater dr. H.N. Sno. Echter, het Uwv heeft in zijn rapport van 24 november 2015 niet voldaan aan deze opdracht en heeft de eerder vastgestelde psychische beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 augustus 2010 niet aangepast. De Raad kan zich niet verenigen met de vastgestelde beperkingen en oordeelt dat het advies van de deskundige Sno moet worden gevolgd. De Raad vernietigt het bestreden besluit en draagt het Uwv op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de conclusies van de deskundige in de FML worden verwerkt. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 2.480,-.

Uitspraak

13/281 WWAJ
Datum uitspraak: 16 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 29 november 2012, 12/4123 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 16 november 2015 een tussenuitspraak, (ECLI:NL:CRVB:2015:5003) gedaan.
Ter uitvoering van die tussenuitspraak heeft het Uwv het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 november 2015 ingezonden.
Bij brief van 29 december 2015 heeft mr. R.A.A. Maat, advocaat, de zienswijze van appellant naar voren gebracht.
Desgevraagd heeft de door de Raad ingeschakelde deskundige psychiater
dr. H.N. Sno gereageerd bij brief van 5 februari 2016.
Bij brief van 10 februari 2016 heeft het Uwv de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, althans de rechtsgevolgen van het besluit van 19 juni 2012 (bestreden besluit) in stand te laten.
De Raad heeft het geding verwezen naar de meervoudige kamer.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad verwijst naar zijn bij het procesverloop vermelde tussenuitspraak van
16 november 2015 voor een uiteenzetting van de feiten en omstandigheden, waar hij bij zijn beoordeling van uitgaat. Hier wordt volstaan met het volgende.
2. In de tussenuitspraak is geoordeeld dat het besluit van 19 juni 2012 niet deugdelijk is gemotiveerd. De Raad heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld nader te onderzoeken of, ook met inachtneming van zijn uitspraak van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1), het besluit van 16 juni 2010, waarbij is geweigerd aan appellant een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) toe te kennen, onjuist is.
3.1.
De Raad stelt vast dat het Uwv na de tussenuitspraak in essentie heeft volstaan met een herhaling van wat al eerder naar voren was gebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 24 november 2015 andermaal te kennen gegeven geen reden te zien tot aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 augustus 2010 op de beoordelingspunten 1.4 inzicht in eigen kunnen, 2.6 emotionele problemen van anderen hanteren en 2.7 eigen gevoelens uiten. Daartoe heeft hij – kort gezegd – overwogen dat aard en intentie van de opmerkingen van psychiater Sno in de geldende FML naar instructie van CBBS-richtlijnen zijn beoordeeld.
3.2.
Psychiater Sno heeft vervolgens bij brief van 5 februari 2016 te kennen gegeven geen reden te zien zijn standpunt zoals neergelegd in het rapport van 6 februari 2015, te herzien. Het psychiatrisch onderzoek en de uitvoerige bestudering van het dossier rechtvaardigen volgens Sno de conclusie dat de door de verzekeringsartsen van het Uwv gehanteerde score in de FML van 31 augustus 2010 een onderschatting betekent van de ernst van de beperkingen en invaliderende consequenties van de autistische stoornis waar appellant aan lijdt. Vanuit psychiatrisch perspectief is volgens Sno de FML weliswaar niet optimaal om de nuanceringen in de ernst en mate van de beperkingen aan te geven, maar de overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep vormen voor hem geen reden om zijn conclusies ten aanzien van de bij 3.1 vermelde beoordelingspunten te herzien.
3.3.
Het Uwv heeft hierna opnieuw volstaan met de mededeling dat de op- en aanmerkingen van Sno voldoende in de geldende FML zijn verwerkt en verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen, althans de rechtsgevolgen in stand te laten.
4. Zoals reeds in de tussenuitspraak is overwogen is er geen reden het advies van de deskundige Sno niet te volgen. Uit 3.1 tot en met 3.3 volgt dat het Uwv niet heeft voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht de belastbaarheid van appellant in overeenstemming te brengen met de bevindingen en conclusies van de deskundige. De Raad kan zich niet verenigen met de voor appellant in de FML van 31 augustus 2010 vastgestelde psychische beperkingen. Het Uwv zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 november 2011, waarbij het Uwv de beperkingen zoals vastgesteld door de deskundige Sno in de rubrieken 1 en 2 van de geldende FML dient op te nemen. Vervolgens dient met deze nieuwe FML een nadere arbeidskundige beoordeling van appellants aanspraken op een uitkering op grond van de Wet Wajong plaats te vinden. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep gegrond worden verklaard.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 992,- in beroep en € 1.488,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 19 juni 2012;
  • draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.480,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 157,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R.I. Troelstra

RB