ECLI:NL:CRVB:2016:3337

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
9 september 2016
Zaaknummer
14-6388 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en re-integratie-inspanningen in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de loonsanctie die het Uwv aan appellante heeft opgelegd in het kader van de Wet WIA. Appellante, een uitzendbureau, had een werknemer die arbeidsongeschikt was geraakt en had niet tijdig gereageerd op verzoeken van het Uwv om aanvullende informatie over de re-integratie-inspanningen. Het Uwv legde een loonsanctie op, maar appellante betwistte de rechtmatigheid hiervan. De Raad oordeelde dat het Uwv ten onrechte een administratieve loonsanctie had opgelegd, omdat de loonsanctie was opgelegd na afloop van de wachttijd, wat in strijd is met artikel 25, elfde lid, van de Wet WIA. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en herroept het besluit van 4 juli 2013, waarbij de loonsanctie was opgelegd. De Raad bevestigde wel de overige onderdelen van de aangevallen uitspraak en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en adequate re-integratie-inspanningen door werkgevers en de noodzaak voor het Uwv om zorgvuldig om te gaan met de oplegging van loonsancties.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
13 oktober 2014, 14/780 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.M. Lammers-Sigterman, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2016. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.K. Wouterse, kantoorgenote van mr. Lammers-Sigterman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J. Langius.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is een uitzendbureau dat eigenrisicodrager is als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder h, van de Ziektewet. [Werknemer] (werknemer) heeft vanaf
11 mei 2011 als uitzendkracht in dienst van appellante gewerkt bij inlener [naam inlener] te [plaatsnaam] voor 40 uur per week in de functie van monteur rolcontainers. Als gevolg van schouderklachten is werknemer op 29 juli 2011 uitgevallen uit deze functie. Na hervatting van zijn werkzaamheden op 8 augustus 2011 is hij opnieuw op 2 september 2011 uitgevallen.
1.2.
Werknemer is op 15 augustus 2012 aan zijn schouder geopereerd. De bedrijfsarts van appellante heeft op 21 november 2012 vastgesteld dat werknemer nog niet volledig arbeidsgeschikt is voor zijn werk, maar dat hij naar verwachting medio januari 2013 volledig kan hervatten. Een ingeschakelde arbeidsdeskundige heeft appellante op 21 december 2012 geadviseerd te zoeken naar beter passende functies voor werknemer omdat in eigen werk de aanwezige beperkingen op termijn toch een overbelasting kunnen geven. Uit het formulier “Actueel oordeel bij de probleemanalyse WIA” van 10 april 2013 blijkt dat de verwachting van de bedrijfsarts niet is uitgekomen, maar dat werknemer in december 2012 nieuwe schouderklachten heeft ontwikkeld. Werknemer kan niet boven schouderhoogte werken en aangezien die belasting onderdeel uitmaakt van zijn functie, is werknemer daarvoor niet geschikt. De bedrijfsarts heeft vermeld dat werknemer wel geschikt is voor ander passend werk.
1.3.
Met een rapport van 25 april 2013 heeft een arbeidsdeskundige verbonden aan Solutions, een bedrijf dat zich bezig houdt met verzuim, preventie en re-integratie, op verzoek van appellante geadviseerd over de noodzakelijk te verrichten re-integratie-inspanningen. Op basis van de informatie van de bedrijfsarts en van gesprekken met werknemer en appellante, heeft deze arbeidsdeskundige geconcludeerd dat de eigen functie van werknemer niet passend is en niet passend is te maken, dat er bij appellante geen andere voor werknemer passende functies voorhanden zijn, dat werknemer wel ander voor hem passend werk kan verrichten en dat re-integratie in het zogenoemde tweede spoor, buiten het bedrijf van appellante, kan worden opgestart. Op 23 mei 2013 heeft een re-integratieconsulent van Solutions een “Plan van Aanpak 2e spoor traject” opgesteld.
1.4.
Werknemer heeft op 8 juni 2013 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft, zoals blijkt uit zijn rapport van 18 juni 2013, het re-integratieverslag beoordeeld en geconcludeerd dat de bedrijfsarts de functionele mogelijkheden van werknemer adequaat heeft ingeschat en werknemer adequaat heeft begeleid.
1.5.
Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft, zoals blijkt uit zijn rapport van
28 augustus 2013, vervolgens op 25 juni 2013 telefonisch contact opgenomen met de contactpersoon van appellante, die door werknemer was opgegeven in zijn aanvraag. Omdat deze contactpersoon niet meer werkzaam bleek te zijn bij appellante, heeft de arbeidsdeskundige met een brief van 25 juni 2013 en een e-mail van dezelfde datum gevraagd waarom het tweede spoor pas in mei 2013 is opgestart, terwijl daartoe al veel eerder was geadviseerd in verschillende op verzoek van appellante uitgebrachte arbeidskundige rapporten. De arbeidsdeskundige heeft appellante verzocht uiterlijk 28 juni 2013 schriftelijk re reageren, waarbij hij er met klem op heeft gewezen dat het niet tijdig reageren op het verzoek zal leiden tot het opleggen van een zogenoemde loonsanctie.
1.6.
Bij besluit van 4 juli 2013 heeft het Uwv aan appellante medegedeeld dat bij brief en
e-mail van 25 juni 2013 is verzocht om aanvullende informatie, maar dat geen reactie is ontvangen en dat appellante daarvoor ook geen geldige reden heeft opgegeven. Het Uwv heeft geconcludeerd dat de WIA-aanvraag van werknemer niet inhoudelijk kan worden beoordeeld. Daarom wordt de verplichting van appellante om het loon van werknemer door te betalen verlengd tot 28 augustus 2014. In het besluit is vermeld dat na ontvangst van de gevraagde informatie zal worden beoordeeld of het re-integratieverslag compleet is en of appellante voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Als alles in orde is, zal de verplichting tot loondoorbetaling worden bekort tot zes weken na de betreffende beslissing.
1.7.
Op 5 juli 2013 heeft het hoofd administratie van appellante per e-mail een eerste reactie op het verzoek van de arbeidsdeskundige gegeven. Hij heeft tevens vermeld dat er een nadere reactie zal volgen. Op 16 augustus 2013 heeft appellante aanvullende informatie geleverd in de vorm van een “2e maands voortgangsrapportage” van 12 augustus 2013, opgesteld door de re-integratieconsulent van Solutions. Het Uwv heeft de geleverde informatie aangemerkt als een verzoek tot bekorting van de loonsanctie.
1.8.
De arbeidsdeskundige van het Uwv heeft de re-integratie-inspanningen beoordeeld en daarvan verslag gedaan in zijn rapport van 28 augustus 2013. Hij heeft vastgesteld dat appellante op 5 juli 2013 en 16 augustus 2013 de gevraagde aanvullende informatie heeft geleverd. Uit het rapport blijkt dat de arbeidsdeskundige op 26 augustus 2013 telefonisch heeft gesproken met het hoofd administratie van appellante en heeft vermeld dat hij nog steeds geen antwoord heeft gekregen op de vraag waarom er zes maanden zijn verstreken tussen de constatering in december 2012 dat een tweede spoor moet worden gestart en de feitelijke aanvang daarvan op 1 juli 2013. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens geconcludeerd dat appellante zich niet voldoende heeft ingespannen om werknemer te
re-integreren en dat appellante daarvoor geen deugdelijke grond heeft. Appellante moet het inmiddels gestarte tweede spoor afronden en daarnaast actief naar passend werk blijven zoeken in het eerste spoor.
1.9.
Bij besluit van 29 augustus 2013 heeft het Uwv, onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 28 augustus 2013, vastgesteld dat appellante de tekortkoming(en) nog niet heeft hersteld en dat er geen reden is de loonsanctie van 52 weken te verkorten.
1.10.
Appellante heeft tegen de besluiten van 4 juli 2013 en 29 augustus 2013 bezwaar gemaakt. Naar aanleiding daarvan heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 16 januari 2014 de re-integratie-inspanningen van appellante opnieuw bezien en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om af te wijken van het oordeel van de arbeidsdeskundige zoals dat blijkt uit diens rapport van 28 augustus 2013.
1.11.
Bij besluit van 21 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 4 juli 2013 en 29 augustus 2013 gedeeltelijk gegrond verklaard en de in bezwaar door appellante gemaakte kosten vergoed. Het Uwv heeft geconcludeerd dat bij het besluit van 4 juli 2013 op juiste gronden een zogenoemde administratieve loonsanctie is opgelegd. Met verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 januari 2014 heeft het Uwv ook geconcludeerd dat terecht op inhoudelijke gronden een loonsanctie is opgelegd. Bij besluit van
29 augustus 2013 is de grondslag van de loonsanctie gewijzigd en de administratieve loonsanctie als inhoudelijke loonsanctie voortgezet. Het Uwv heeft zijn besluitvorming in zoverre gecorrigeerd dat 29 juli 2011 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag van werknemer is aangemerkt en de einddatum van de loonsanctie is vastgesteld op 18 augustus 2014 in plaats van 28 augustus 2014.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht is uitgegaan van 29 juli 2011 als eerste ziektedag van werknemer en dat het Uwv appellante terecht op inhoudelijke gronden een loonsanctie heeft opgelegd. Volgens de rechtbank kan de loonsanctie niet later eindigen dan op 8 juli 2014 omdat deze, uitgaande van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 29 juli 2011, op 4 juli 2013 te laat is opgelegd Daarom moet de loonsanctieperiode worden bekort met het aantal dagen dat deze te laat is opgelegd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 29 augustus 2013 herroepen en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante. De rechtbank heeft bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit, inhoudende de oplegging van een loonsanctie tot uiterlijk 8 juli 2014.
3.1.
Appellante heeft haar hoger beroep beperkt tot twee aspecten. In de eerste plaats heeft zij, samengevat, gesteld dat op 29 augustus 2013, na afloop van de wachttijd, geen inhoudelijke loonsanctie meer kon worden opgelegd omdat het Uwv ten onrechte bij het besluit van
4 juli 2013 een administratieve loonsanctie heeft opgelegd. Appellante had op dat moment alle voor het indienen van de WIA-aanvraag vereiste gegevens bij het Uwv ingediend. Bovendien heeft volgens appellante het Uwv het besluit van 4 juli 2013 ter zitting bij de rechtbank ingetrokken. Zij heeft daartoe verwezen naar de zittingsaantekeningen van
11 juni 2014 en naar de aangevallen uitspraak. In de tweede plaats heeft appellante aangevoerd dat werknemer veel eerder dan op 29 juli 2011 arbeidsongeschikt is geworden. Dat is door het Uwv onvoldoende onderzocht, maar heeft gevolgen voor de periode waarover appellante verplicht is om het loon door te betalen aan werknemer en voor haar premieverplichtingen, omdat inmiddels aan werknemer een WGA-uitkering is toegekend.
3.2.
Het Uwv heeft gevraagd de aangevallen uitspraak te bevestigen. Bij het besluit van
4 juli 2013 is volgens het Uwv terecht een administratieve loonsanctie opgelegd omdat de vraag van de arbeidsdeskundige over de re-integratie-inspanningen door appellante nog niet was beantwoord. Van een intrekking ter zitting van het besluit van 4 juli 2013 is geen sprake geweest. Volgens het Uwv is slechts de grondslag van de loonsanctie door het besluit van
29 augustus 2013 gewijzigd van een administratieve tekortkoming naar een inhoudelijke tekortkoming. Voor het aannemen van een eerdere arbeidsongeschiktheidsdag dan
29 juli 2011 ziet het Uwv geen grond, onder meer niet omdat werknemer voorafgaand aan die datum gedurende een periode van twaalf weken in zijn functie voor appellante heeft gewerkt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA verlengt het Uwv het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens zijn werkgever recht heeft op doorbetaling van het loon bij ziekte met 52 weken, indien bij de behandeling van de WIA-aanvraag blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste tot en met het vijfde lid van artikel 25 van de Wet WIA of van de krachtens het zevende lid van artikel 25 van de Wet WIA gestelde regels niet of niet volledig is nagekomen, of als de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De verplichtingen van het eerste tot en met het vijfde lid van artikel 25 van de Wet WIA zien onder meer op de verslaglegging van de re-integratie-inspanningen en de begeleiding van de verzekerde. In de mede op artikel 25, zevende lid, van de Wet WIA gebaseerde Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar (Stcrt. 2002, 60) zijn de administratieve verplichtingen van de werkgever uitgewerkt.
4.1.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 25, elfde lid, van de Wet WIA kan geen loonsanctie worden opgelegd na afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23 van de Wet WIA.
4.2.
Niet in geschil is dat het besluit van 29 augustus 2013 is genomen na afloop van de wachttijd en dat het besluit van 4 juli 2013 is genomen binnen de termijn als genoemd in artikel 25, elfde lid van de Wet WIA.
4.3.
Dat het besluit van 4 juli 2013 door het Uwv zou zijn ingetrokken berust op een onjuiste lezing door appellante van de aangevallen uitspraak en de zittingsaantekeningen van de rechtbank. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank weliswaar het woord “ingetrokken” gebruikt, maar vastgesteld dat het Uwv het besluit van 4 juli 2013 bij het besluit van
29 augustus 2013 “overeenkomstig heeft gewijzigd”. De rechtbank heeft vervolgens onder 9 van de aangevallen uitspraak een oordeel gegeven over de (inhoudelijke) loonsanctie. Ook uit de zittingsaantekeningen van de rechtbank kan niet met stelligheid worden geconcludeerd dat het Uwv het besluit van 4 juli 2013 heeft ingetrokken. Nu intrekking van dat besluit ook niet strookt met het loonsanctiesysteem – zie hierna in 4.7 – en met de bewoordingen van het bestreden besluit waarin is vermeld dat “de beslissing van 4 juli 2013 in die zin wijzigt”, slaagt deze beroepsgrond niet.
4.4.
In geschil is of het Uwv bij het besluit van 4 juli 2013 aan appellante op goede grondenp een administratieve loonsanctie heeft opgelegd.
4.5.
In zijn Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Stcrt. 2002, 236) (Beleidsregels) heeft het Uwv een kader gegeven voor de inzet en beoordeling van
re-integratie-inspanningen. Daarin is neergelegd welke inspanningen van de werkgever en de werknemer worden verwacht en hoe (de resultaten van) deze inspanningen door het Uwv worden getoetst. Op grond van de Beleidsregels maakt het Uwv een onderscheid tussen administratieve tekortkomingen van de werkgever en tekortkomingen van inhoudelijke aard.
4.6.
In de Beleidsregels is onder het kopje “5. Beoordeling re-integratieverslag” en het subkopje “volledigheid re-integratieverslag” opgenomen:
“Het UWV controleert allereerst of de voorgeschreven stukken in het
re-integratieverslag aanwezig zijn. Die stukken vormen de basis voor de beoordeling van de re-integratie-inspanningen. Is het verslag niet volledig, dan is sprake van een administratieve tekortkoming die de werkgever moet herstellen. Als de tekortkoming aan de werkgever ligt, stelt het UWV de werkgever eerst in staat de ontbrekende gegevens binnen één week aan te vullen. In veel gevallen zal het re-integratieverslag dan wel compleet zijn en kan de inhoudelijke beoordeling plaatsvinden. Het is echter ook mogelijk dat de werkgever de gevraagde gegevens niet levert. In dat geval legt het UWV de werkgever een loonsanctie op. In de loonsanctiebeslissing wordt duidelijk aangegeven welke stukken ontbreken. (…)”
4.7.
Onder meer in zijn uitspraak van 12 mei 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM4397, heeft de Raad de beschrijving door het Uwv van het loonsanctiesysteem, zoals dat voortvloeit uit de artikelen 25, 64 en 65 van de Wet WIA, voor juist gehouden. Ook uit deze beschrijving volgt een onderscheid tussen administratieve tekortkomingen en tekortkomingen van inhoudelijke aard als grondslag voor een loonsanctie. Als een werkgever, nadat aan hem een loonsanctie is opgelegd in verband met een administratieve tekortkoming, alsnog de gevraagde gegevens toestuurt aan het Uwv, dan geldt volgens deze beschrijving:
“Het UWV zal vervolgens beoordelen of de werkgever zijn verzuim voldoende heeft hersteld. Is dat niet het geval dan wordt de loonsanctie voortgezet. Heeft de werkgever zijn verzuim wel voldoende hersteld, dan beoordeelt het Uwv of de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Is dat het geval dan wordt de loonsanctie beëindigd (…). Heeft de werkgever onvoldoende inspanningen gepleegd, dan wordt de loonsanctie op inhoudelijke gronden voortgezet. De grondslag van de loonsanctie wijzigt in dat geval van het niet voldoen aan de administratieve verplichtingen in het geen of onvoldoende leveren van re-integratie-inspanningen.”
4.8.1.
In de “RIV-toets in de praktijk, werkwijzer voor arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen van UWV” (RIV-toets) is in hoofdstuk 3 de werkwijze van het team (verzekeringsarts en arbeidsdeskundige) bij de RIV-toets beschreven. In 3.2 van de RIV-toets is vermeld dat na ontvangst van het re-integratieverslag wordt beoordeeld of het compleet is. Ontbreken er stukken, dan wordt om completering verzocht. Een opsomming van de voorgeschreven stukken, waarvan het Uwv op grond van de Beleidsregels de aanwezigheid in het re-integratieverslag als eerste controleert, is gegeven in artikel 6 van de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar.
4.8.2.
Uit 3.4.1 van de RIV-toets blijkt dat bij een compleet RIV-dossier het team zich een beeld vormt van de belastbaarheid, de belasting in de oorspronkelijke functie, het handelen van de bedrijfsarts en de re-integratie-inspanningen. Daarbij is vermeld:
“Blijkt dat het team zich onvoldoende een beeld kan vormen, bijvoorbeeld omdat de diagnose onbekend is, of omdat de functie niet goed omschreven is, of omdat noodzakelijke specialistische info niet is opgevraagd, dan neemt de meest gerede partij contact op met de werkgever of met de bedrijfsarts om de (medische) gegevens alsnog te verkrijgen. Worden die gegevens niet geleverd, dan wordt een sanctie op administratieve gronden aangezegd en opgelegd.”
4.8.3.
In 3.5.2 van de RIV-toets is vermeld dat in nagenoeg alle gevallen de arbeidsdeskundige contact opneemt met de werkgever. Hij checkt bij werkhervatting of er sprake is van een bevredigend resultaat. Bij geen bevredigend resultaat vraagt de arbeidsdeskundige de werkgever naar de verrichte inspanningen en de eventuele deugdelijke grond voor het nalaten van inspanningen. Hetzelfde gebeurt als er geen sprake is van werkhervatting.
4.8.4.
De RIV-toets beschrijft in hoofdstuk 5 de taken van de arbeidsdeskundige bij de inhoudelijke RIV-beoordeling, waarbij het startpunt is een compleet re-integratieverslag. In dat deel van de RIV-toets is onder meer uiteengezet hoe wordt ingezoomd op de
re-integratie-inspanningen. In 5.5.2 wordt als mogelijke tekortkoming vermeld dat de werkgever spoor 2 niet (eerder) heeft ingezet.
4.9.
In onder meer zijn uitspraken van 28 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:202, en
18 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:5007, heeft de Raad geoordeeld over de vraag wanneer het stadium is gepasseerd dat aan een werkgever een administratieve loonsanctie kan worden opgelegd. In die gevallen betrof dat het moment dat was vastgesteld dat het Uwv over alle benodigde documenten beschikte en dat het Uwv dit schriftelijk aan de werkgever had bevestigd. Geoordeeld is dat vanaf dat moment het Uwv niet langer een administratieve loonsanctie kon opleggen, maar alleen nog een inhoudelijke loonsanctie na beoordeling van de betreffende stukken.
4.10.
Het besluit van 4 juli 2013 is gevolgd op de brief en de e-mail van de arbeidsdeskundige van 25 juni 2013 aan appellante waarin hij heeft vermeld:
“Op basis van de huidige ontvangen informatie met betrekking tot het
re-integratieverslag van …(werknemer) is het mij nog niet mogelijk een weloverwogen oordeel te vellen over uw re-integratie-inspanningen. Om alsnog tot een goede beoordeling te komen heb ik nog onderstaande vragen/vraag”
en – samengevat – gevraagd heeft waarom niet eerder dan in mei 2013 een intake voor een tweedespoortraject is gedaan.
4.11.
Uit de inhoud van de brief en de e-mail van 25 juni 2013 blijkt niet dat het Uwv van mening is dat er nog documenten of formulieren ontbreken, dan wel dat deze onvolledig zijn ingevuld. Uit bewoording en strekking van de brief en de e-mail moet worden afgeleid dat de arbeidsdeskundige nog nadere informatie wilde ontvangen van appellante om te kunnen beoordelen of appellante een deugdelijke grond had om ondanks veel eerdere adviezen zo laat in de visie van de arbeidsdeskundige te laat – te starten met het tweede spoor. Zoals uit de in 4.8.1 tot 4.8.4 weergegeven beschrijving in de RIV-toets van de beoordeling van het
re-integratieverslag en de werkwijze van de arbeidsdeskundige blijkt, behelst de vraag van
25 juni 2013 aan appellante een vraag, nadat is vastgesteld dat het re-integratieverslag compleet is. Ook uit het besluit van 4 juli 2013 blijkt op geen enkele wijze dat het Uwv van oordeel was dat de WIA-aanvraag waar het betrof de voorgeschreven formulieren en het invullen daarvan, onvolledig was.
4.12.
Gelet op het in 4.7 weergegeven loonsanctiesysteem moet worden geoordeeld dat de aard van de op 25 juni 2013 aan appellante gestelde vraag bij het niet of onvoldoende beantwoorden daarvan niet kon leiden tot een administratieve loonsanctie. Wanneer de arbeidsdeskundige wegens het niet ontvangen van een (tijdig) antwoord had gemeend dat de re-integratie-inspanningen onvoldoende waren en geen deugdelijke grond bekend was geworden voor die tekortkoming, had een inhoudelijke loonsanctie overwogen moeten worden. Voor zover met de aanwijzing in 3.4.1 van de RIV-toets – zie hiervoor onder 4.8.2 – is beoogd dat bij onvoldoende beeldvorming op basis van een compleet RIV-dossier ook om andere redenen dan wegens onbekende, niet volledige of ontbrekende (feitelijke) gegevens een administratieve loonsanctie zou kunnen worden opgelegd, is dit niet in overeenstemming met de Beleidsregels, de door het Uwv gegeven beschrijving van het loonsanctiesysteem en de ook overigens in de RIV-toets tot uitdrukking gebrachte scheidslijn tussen de beoordeling van de compleetheid van een re-integratieverslag en de beoordeling van de door de werkgever en de werknemer verrichte re-integratie-inspanningen. In het geval van appellant zag de vraag die de arbeidsdeskundige aan appellante heeft gesteld niet op onbekende, onvolledige of ontbrekende (feitelijke) gegevens, maar is gevraagd naar de beweegredenen van appellante voor een nalaten dat de arbeidsdeskundige uit de verkregen gegevens meende te kunnen afleiden. De conclusie is dat het Uwv ten onrechte op 4 juli 2013 een administratieve loonsanctie heeft opgelegd. Dat het Uwv niet eerst aan appellante bij brief heeft bevestigd dat appellante aan haar administratieve verplichtingen had voldaan, kan daaraan niet afdoen.
4.13.
De vaststelling dat voor het besluit van 4 juli 2013 geen grondslag was, betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat het Uwv aan appellante pas bij het besluit van
29 augustus 2013 een loonsanctie heeft opgelegd. Nu niet in geschil is – zie hiervoor in 4.2 – dat dit besluit is genomen na afloop van de wachttijd, volgt uit artikel 25, elfde lid, van de Wet WIA dat het Uwv ten onrechte een loonsanctie heeft opgelegd en dat de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ten onrechte heeft bepaald dat appellante aan werknemer loon moet doorbetalen tot 8 juli 2014. Gegeven dit oordeel behoeft de beroepsgrond over een eerdere arbeidsongeschiktheidsdag dan 29 juli 2011 geen nadere bespreking.
4.14.
Gelet op wat in 4.1 tot en met 4.13 is overwogen moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd voor zover daarbij is bepaald dat die uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Nu niet alsnog een loonsanctie kan worden opgelegd zal de Raad zelf in de zaak voorzien door het besluit van 4 juli 2013 te herroepen. De Raad zal de aangevallen uitspraak voor het overige bevestigen.
5. Er bestaat aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep. De kosten van rechtsbijstand worden begroot op € 992,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat die uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • herroept het besluit van 4 juli 2013 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 21 januari 2014;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht in hoger beroep van € 493,-vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2016.
(getekend) M. Greebe
(getekend) B. Dogan

SS