ECLI:NL:CRVB:2015:202

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
13-262 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een administratieve loonsanctie opgelegd door het Uwv in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een administratieve loonsanctie die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan appellante is opgelegd. Appellante, een werkgever, had een werknemer die wegens psychische klachten uitviel en een WIA-uitkering aanvroeg. Het Uwv stelde dat appellante niet voldoende had gedaan aan de re-integratie van de werknemer en legde een loonsanctie op. De Raad oordeelde dat het Uwv ten onrechte een loonsanctie had opgelegd, omdat het Uwv inmiddels over alle benodigde documenten beschikte en het stadium was gepasseerd waarin een administratieve loonsanctie kon worden opgelegd. De Raad herroept het besluit van het Uwv en vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand waren gelaten. De Raad oordeelt dat er geen grondslag meer is voor het opleggen van een loonsanctie en dat het Uwv in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld.

Uitspraak

13/262 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
5 december 2012, 12/1483 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 januari 2015
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft I.M.H. Merks-Metz hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2014. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het Uwv is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
[werknemer] (werknemer) is op 19 februari 2010 ten gevolge van psychische klachten uitgevallen voor zijn werk als accountant bij appellante. Werknemer heeft op
22 november 2011 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Bij brief van 29 november 2011 heeft het Uwv aan werknemer meegedeeld dat hij nog niet alle documenten van het re-integratieverslag heeft opgestuurd en hem verzocht alsnog het document Eerstejaarsevaluatie van het plan van aanpak op te sturen.
1.3.
Bij brieven van 30 november 2011 heeft het Uwv aan werknemer en aan appellante meegedeeld dat de ontbrekende documenten van het re-integratieverslag op
29 november 2011 door het Uwv zijn ontvangen en dat de WIA-aanvraag nu in behandeling kan worden genomen. Daarbij heeft het Uwv in de brief aan werknemer nog vermeld: “Wij gaan nu bekijken of uw werkgever en u voldoende hebben gedaan aan uw re-integratie.”
1.4.
Bij besluit van 3 januari 2012 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat de
WIA-aanvraag vijf dagen te laat is ingediend en dat daarom de periode van 104 weken waarover appellante als werkgeefster het loon tijdens ziekte moet doorbetalen wordt verlengd met vijf dagen tot 22 februari 2012.
1.5.
Bij een tweede besluit van 3 januari 2012 heeft het Uwv het tijdvak waarover werknemer jegens appellante recht heeft op loon tijdens ziekte verlengd met 52 weken tot
20 februari 2013, omdat appellante volgens het Uwv niet voldoende heeft gedaan om werknemer te re-integreren. Het Uwv heeft hierbij verwezen naar een rapport van een verzekeringsarts van 13 december 2011 (aangevuld op 3 januari 2012), waarin deze arts concludeert dat er sprake is geweest van onvoldoende beeldvorming door de bedrijfsarts van appellante. Omdat de bedrijfsarts, ondanks een herhaald verzoek daartoe, niet van de mogelijkheid gebruik gemaakt heeft om de tekortkomingen te herstellen, is volgens het Uwv arbeidskundige inbreng niet aangewezen en een administratieve loonsanctie van toepassing.
1.6.
Bij besluit van 11 april 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 3 januari 2012 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
2 april 2012 ten grondslag gelegd. Deze verzekeringsarts heeft de in het rapport van
13 december 2011 neergelegde opvatting onderschreven dat de bedrijfsarts middels het laten uitvoeren van een neuropsychologisch onderzoek de beperkingen van werknemer op cognitief vlak had moeten objectiveren.
2.1.
In het kader van de procedure in beroep tegen het bestreden besluit heeft het Uwv desgevraagd, bij e-mailbericht van 17 augustus 2012, aan de rechtbank bevestigd dat er geen inhoudelijke, maar een administratieve loonsanctie werd opgelegd en dat dus niet is beoordeeld of er al dan niet sprake is van een bevredigend resultaat. Daarbij heeft het Uwv tevens vermeld dat de tekortkomingen inmiddels zijn hersteld en dat bij besluit van
30 juli 2012 de loonsanctieperiode is bekort tot 5 juli 2012. Per die datum is aan werknemer een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.
2.2.
Bij tussenuitspraak van 18 september 2012 heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake was van een administratieve tekortkoming. Met name is onvoldoende gemotiveerd waarom het op de weg van appellante had gelegen om een neuropsychologisch onderzoek te laten uitvoeren. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld om het gebrek te herstellen.
2.3.
Het Uwv heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en heeft daartoe een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 oktober 2012 overgelegd.
2.4.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over het griffierecht en de proceskosten, het door appellante ingediende beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat het Uwv met het rapport van 9 oktober 2012 voldoende heeft gemotiveerd dat sprake was van een administratieve tekortkoming van appellante en dat aan haar terecht een loonsanctie is opgelegd.
3. Appellante heeft (samengevat) in hoger beroep gesteld dat haar niets is te verwijten met betrekking tot de begeleiding van werknemer gedurende de periode van 104 weken ziekte en dat ten onrechte een loonsanctie is opgelegd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Gelet op het door het Uwv in beroep ingenomen standpunt is in geschil of het Uwv aan appellant op goede gronden een zogenoemde administratieve loonsanctie heeft opgelegd.
4.2.
Op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA verlengt het Uwv het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens zijn werkgever recht heeft op doorbetaling van het loon bij ziekte met 52 weken, indien bij de behandeling van de WIA-aanvraag blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste tot en met het vijfde lid van artikel 25 van de Wet WIA of van de krachtens het zevende lid van artikel 25 van de Wet WIA gestelde regels niet of niet volledig is nagekomen, of als de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De verplichtingen van het eerste tot en met het vijfde lid van artikel 25 van de Wet WIA zien onder meer op de verslaglegging van de re-integratie-inspanningen en de begeleiding van de verzekerde. In de mede op artikel 25, zevende lid, van de Wet WIA gebaseerde Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar (Stcrt. 2002, 60) zijn de administratieve verplichtingen van de werkgever uitgewerkt.
4.3.
In zijn Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Stcrt. 2002, 236) heeft het Uwv een kader gegeven voor de inzet en beoordeling van re-integratie-inspanningen. Daarin is neergelegd welke inspanningen van de werkgever en de werknemer worden verwacht en hoe (de resultaten van) deze inspanningen door het Uwv worden getoetst. Op grond van de beleidsregels maakt het Uwv een onderscheid tussen administratieve tekortkomingen van de werkgever en tekortkomingen van inhoudelijke aard.
4.4.
In de in 4.3 genoemde beleidsregels is onder het kopje “5. Beoordeling re-integratieverslag” en het subkopje “volledigheid re-integratieverslag” opgenomen:
“Het UWV controleert allereerst of de voorgeschreven stukken in het re-integratieverslag aanwezig zijn. Die stukken vormen de basis voor de beoordeling van de re-integratie-inspanningen. Is het verslag niet volledig, dan is sprake van een administratieve tekortkoming die de werkgever moet herstellen. Als de tekortkoming aan de werkgever ligt, stelt het UWV de werkgever eerst in staat de ontbrekende gegevens binnen één week aan te vullen. In veel gevallen zal het re-integratieverslag dan wel compleet zijn en kan de inhoudelijke beoordeling plaatsvinden. Het is echter ook mogelijk dat de werkgever de gevraagde gegevens niet levert. In dat geval legt het UWV de werkgever een loonsanctie op. In de loonsanctiebeslissing wordt duidelijk aangegeven welke stukken ontbreken. (…)”
4.5.
Onder meer in zijn uitspraak van 12 mei 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM4397, heeft de Raad de beschrijving door het Uwv van het loonsanctiesysteem, zoals dat voortvloeit uit de artikelen 25, 64 en 65 van de Wet WIA, voor juist gehouden. Ook uit deze beschrijving volgt een onderscheid tussen administratieve tekortkomingen en tekortkomingen van inhoudelijke aard als grondslag voor een loonsanctie. Als een werkgever, nadat aan hem een loonsanctie is opgelegd in verband met een administratieve tekortkoming, alsnog de gevraagde gegevens toestuurt aan het Uwv, dan geldt volgens deze beschrijving:
“Het UWV zal vervolgens beoordelen of de werkgever zijn verzuim voldoende heeft hersteld. Is dat niet het geval dan wordt de loonsanctie voortgezet. Heeft de werkgever zijn verzuim wel voldoende hersteld, dan beoordeelt het Uwv of de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Is dat het geval dan wordt de loonsanctie beëindigd (…). Heeft de werkgever onvoldoende inspanningen gepleegd, dan wordt de loonsanctie op inhoudelijke gronden voortgezet. De grondslag van de loonsanctie wijzigt in dat geval van het niet voldoen aan de administratieve verplichtingen in het geen of onvoldoende leveren van re-integratie-inspanningen.”
4.6.
Een opsomming van de voorgeschreven stukken, waarvan het Uwv de aanwezigheid in het re-integratieverslag op grond van zijn beleidsregels als eerste controleert, is gegeven in artikel 6 van de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar. Het in 1.2 genoemde document, dat het Uwv bij werknemer heeft opgevraagd, maakt deel uit van deze opsomming. Tussen partijen is niet in geschil dat het re-integratieverslag niet volledig was. Deze onvolledigheid is een administratieve tekortkoming.
4.7.
Met de brieven van 30 november 2011 aan werknemer en appellante heeft het Uwv - deze brieven in samenhang beschouwend - vastgesteld dat binnen de gestelde termijn aan de administratieve verplichtingen is voldaan, dat het Uwv over alle benodigde documenten beschikt, dat de WIA-aanvraag van werknemer in behandeling zal worden genomen en dat zal worden bezien of werknemer en appellante voldoende re-integratie-inspanningen hebben verricht. Uit deze mededelingen van het Uwv aan werknemer en appellante is geen andere conclusie te trekken dan dat alleen het opleggen van een inhoudelijke loonsanctie nog ter beoordeling staat. Nog daargelaten dat het door het Uwv verlangde rapport van een neuropsychologisch onderzoek niet is aan te merken als een van de voorgeschreven stukken, als aangeduid in de beleidsregels, heeft te gelden dat met de vaststelling dat het
re-integratieverslag compleet is geworden met het van werknemer ontvangen document en de vaststelling dat het Uwv dus beschikt over alle voorgeschreven stukken, het stadium is gepasseerd waarin aan appellante een administratieve loonsanctie kon worden opgelegd.
4.8.
Conclusie is dat een grondslag ontbrak voor het opleggen aan appellante van een loonsanctie vanwege administratieve tekortkomingen. Of er gronden zouden zijn geweest voor het opleggen van een loonsanctie vanwege inhoudelijke tekortkomingen in de zin van onvoldoende re-integratie-inspanningen van appellante en of het Uwv bij zijn toetsing daarvan overeenkomstig zijn beleidsregels heeft gehandeld, staat, gelet op de door het Uwv in beroep gegeven aard van zijn besluit, in dit geding niet ter beoordeling. Hieruit volgt dat het Uwv ten onrechte een loonsanctie vanwege administratieve tekortkomingen heeft opgelegd aan appellante en dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten.
4.9.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.8 is overwogen dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. Gelet op het bepaalde in artikel 25, tiende lid, van de Wet WIA, kan nu geen loonsanctie wegens eventuele inhoudelijke tekortkomingen meer worden opgelegd. De Raad zal daarom zelf in de zaak voorzien en het besluit van 3 januari 2012, waarbij aan appellante de verplichting tot doorbetalen van loon aan werknemer is opgelegd, herroepen.
5. Er bestaat aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep. De kosten van rechtsbijstand worden begroot op € 974,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van
het besluit van 11 april 2012 in stand blijven;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- herroept het besluit van 3 januari 2012;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van
€ 974,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 466,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.S. van der Kolk en
J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) W. de Braal

IJ