ECLI:NL:CRVB:2016:3333

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
9 september 2016
Zaaknummer
15-8149 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van ZW-uitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten of veranderende omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich op 2 september 2010 ziek gemeld terwijl zij een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv had vastgesteld dat zij vanaf 22 november 2010 geen recht had op ziekengeld, wat door de rechtbank en later door de Raad werd bevestigd. Appellante verzocht om herziening van dit besluit op basis van nieuwe medische informatie, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten of veranderende omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat de informatie van de psychiater geen nieuwe medische feiten bevatte die de eerdere besluiten konden ondermijnen. Bovendien was de maximale uitkeringsduur al verstreken, waardoor een beoordeling van toekomstige aanspraken niet aan de orde kon komen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante af.

Uitspraak

15/8149 ZW
Datum uitspraak: 7 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
3 november 2015, 15/1629 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Hoogendonk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hoogendonk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk schoonmaakster geweest voor 12,5 uur per week. Op
2 september 2010 heeft appellante, terwijl zij een uitkering ontving ingevolge de Werkloosheidswet, zich ziek gemeld wegens psychische klachten. Bij besluit van
18 november 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van
22 november 2010 geen recht heeft op ziekengeld. Het door appellante tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 5 april 2011 ongegrond verklaard. Het door appellante tegen dat besluit ingestelde beroep is door de rechtbank Rotterdam bij een uitspraak van
14 juli 2011 ongegrond verklaard. Die uitspraak, voor zover aangevochten, heeft de Raad bij uitspraak van 13 juni 2012 bevestigd (ECLI:NL:CRVB:2012:BW9101).
1.2.
Het Uwv heeft bij brief van 30 juli 2012 geweigerd een door appellante bij brief van
24 juli 2012 ingediende melding van toegenomen klachten in de periode van
22 november 2010 tot juli 2011, in behandeling te nemen. Het nadien bij brief van
9 augustus 2012 gedane verzoek appellante wegens een toename van de klachten in de periode 22 november 2010 tot juli 2011 in aanmerking te brengen voor ziekengeld, is bij besluit van 1 mei 2013 afgewezen. Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van
2 december 2013 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Bij brief van 28 maart 2014 heeft appellante verzocht om van het besluit van
18 november 2010, waarbij is vastgesteld dat per 22 november 2010 geen recht op ziekengeld bestaat, terug te komen omdat een definitieve diagnose is gesteld. Daarbij heeft zij een brief van 17 december 2013 overgelegd van E. van Noort, algemeen arts bij de Riagg Rijnmond, waarin sprake is van de diagnose schizofrenie: ongedifferentieerde type, ononderbroken. Naar aanleiding van dit verzoek heeft een verzekeringsarts op 17 juli 2014 een rapport uitgebracht, waarin hij tot de conclusie is gekomen dat deze informatie niet ziet op de datum in geding, zijnde 22 november 2010 en dat er ook anderszins geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn op grond waarvan de hersteldmelding per 22 november 2010 herzien zou moeten worden. Bij besluit van 22 juli 2014 is het door appellante bij brief van 28 maart 2014 gedane verzoek afgewezen.
1.4.
Het door appellante tegen dat besluit gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 27 januari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 januari 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de brief van 26 maart 2015 van psychiater N. Kmetic, die tot de conclusie is gekomen dat de kans groot is dat appellante destijds ook al ziek was, geen nieuwe medische feiten bevat, aangezien al bekend was dat er een verergering van de klachten was na november 2010 en daaruit niet is af te leiden dat een verergering van de klachten voor november 2010 heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat niet is vast komen te staan, dat appellante in november 2010 voldoende kenmerkende symptomen voor schizofrenie had.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor herziening. Volgens appellante is op basis van de informatie van Kmetic voldoende vast komen te staan dat er in november 2010 voldoende kenmerkende symptomen voor schizofrenie waren.
3.2.
Het Uwv heeft een bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuwe feiten of veranderende omstandigheden worden vermeld, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
4.2.
Zoals overwogen in eerdere rechtspraak (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:1) dient bij een doorlopende (periodieke) aanspraak als hier aan de orde, voor de toetsing een splitsing te worden aangebracht tussen de periode voorafgaande aan de aanvraag en de periode daarna. Wat betreft de periode voorafgaande aan de aanvraag dient de bestuursrechter zich te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.3.
Voor zover het verzoek van appellante ziet op een periode voorafgaande aan haar verzoek van 28 maart 2014 wordt het volgende overwogen. In zijn rapport van 23 januari 2015 is de verzekeringsarts bezwaar en beroep op grond van de door appellante in bezwaar overgelegde informatie van de Riagg Rijnmond van 7 september 2011 (intakeverslag) overtuigend tot de conclusie gekomen dat enkele weken tot maanden voor haar bezoek op 7 september 2011 aan de Riagg, een evidente verslechtering van de medische situatie van appellante is opgetreden. Daaraan heeft deze verzekeringsarts de conclusie verbonden dat vanaf dat moment kan worden gesproken van schizofrenie bij appellante, maar dat daar op 22 november 2010 nog geen sprake van was. Op grond van de beschikbare medische gegevens kan dat standpunt niet voor onjuist worden gehouden en dit betekent dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderende omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
4.4.
Psychiater Kmetic is weliswaar van mening dat de kans groot is dat appellante op de in geding zijnde datum ook al ziek was, maar hij heeft in zijn brief van 26 maart 2015 tevens geschreven dat hij over de situatie in november 2010 niets kan zeggen omdat zijn eerste contact met appellante dateert van februari 2015. De visie van Kmetic leidt dan ook niet tot twijfel aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zoals hierboven weergegeven.
4.5.
In de brief van 15 april 2016 en ter zitting is namens appellante aangevoerd dat het Uwv zijn beoordeling niet had mogen beperken tot de in geding zijnde datum 22 november 2010 en heeft zij gewezen op haar eerdere melding van 24 juli 2012, waarin toegenomen klachten zijn gemeld in de periode van 22 november 2010 tot juli 2011. Deze grond slaagt niet aangezien appellante deze melding in haar verzoek van 28 maart 2014 noch in de bezwaarprocedure heeft genoemd.
4.6.
Voor zover het verzoek van appellante ziet op de periode na haar aanvraag, wordt overwogen dat in dit geding het verzoek om terug te komen van het eerdere besluit is gedaan op een datum waarop het tijdvak waarover het ziekengeld kon worden verstrekt als bedoeld in artikel 29, vijfde lid, van de Ziektewet, reeds was verstreken. Een beoordeling over eventuele aanspraken in de toekomst kan in deze procedure dan ook niet aan de orde komen
4.7.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.6 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M.S. Requisizione, in tegenwoordigheid van
J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
7 september 2016.
(getekend) F.M.S. Requisizione
(getekend) J.W.L. van der Loo
GdJ