ECLI:NL:CRVB:2015:4600

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
16 december 2015
Zaaknummer
14/3569 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na beoordeling van medische geschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die voorheen als computertekenaar werkte, had zich op 25 januari 2011 ziek gemeld vanwege reumatische klachten en andere gezondheidsproblemen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 7 februari 2011 vastgesteld dat appellante geschikt was om haar werk te hervatten en beëindigde haar Ziektewet-uitkering. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In 2013 verzocht appellante om terug te komen van het eerdere besluit, omdat haar klachten voortkwamen uit de ziekte van Bechterew. Het Uwv wees dit verzoek af, wat leidde tot de huidige procedure.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet verplicht was om het eerdere besluit te herzien, ondanks de nieuwe diagnose. In hoger beroep voerde appellante aan dat de verzekeringsarts destijds niet over alle relevante informatie beschikte. De Raad overwoog dat het Uwv het verzoek om terug te komen van het eerdere besluit inhoudelijk had behandeld en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een bestuursorgaan een eerder besluit kan heroverwegen en de rol van nieuwe medische informatie in dit proces.

Uitspraak

14/3569 ZW
Datum uitspraak: 16 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 mei 2014, 13/3172 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2015. Appellante is - met bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was voorheen werkzaam als computertekenaar voor 24 uur per week. Vanuit de situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving heeft zij zich op
25 januari 2011 (opnieuw) ziek gemeld wegens reumatische klachten, een verergerde pijn in gewrichten (onder andere knie, schouders, handen en vingers), slijtage, migraine en psychische klachten. Appellante is op 7 februari 2011 op het spreekuur gezien en lichamelijk onderzocht door een verzekeringsarts. Deze arts heeft geconcludeerd dat appellante veel lichamelijke en psychische klachten heeft, waarvan de meeste al langer aanwezig zijn en in die zin worden behandeld. Bij lichamelijk en psychisch onderzoek kon de geclaimde verergering van de klachten niet worden geobjectiveerd. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat geen medisch objectiveerbare belemmering bestaat om het werk als computertekenaar weer te verrichten. Bij besluit van 7 februari 2011 heeft het Uwv vervolgens bepaald dat appellante met ingang van 8 februari 2011 volgens de Ziektewet (ZW) weer geschikt is om haar werk (als computertekenaar) te verrichten en de ZW-uitkering met ingang van die datum beëindigd. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 14 april 2011 ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep heeft appellante ingetrokken.
1.2.
Appellante heeft op 7 juni 2013 verzocht om terug te komen van het besluit van
7 februari 2011, omdat in mei 2013 is gebleken dat haar klachten voortkwamen uit de ziekte van Bechterew. Bij besluit van 6 augustus 2013 heeft het Uwv dit verzoek van appellante afgewezen. Bij besluit van 11 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 6 augustus 2013 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 oktober 2013 ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat weliswaar sprake is van een nieuw feit (de diagnose Bechterew), maar dat het Uwv op grond hiervan het besluit van 7 februari 2011 niet hoefde te herzien omdat uit de gestelde diagnose niet volgt dat het Uwv de beperkingen van appellante destijds zou hebben onderschat.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante (kort samengevat) aangevoerd dat, als de verzekeringsarts destijds had geweten dat de klachten niet alleen voortkwamen uit slijtage, maar ook uit een serieuze chronische aandoening, hij anders had geoordeeld. Appellante benadrukt het grillige verloop van haar ziekte en zij geeft aan veel pijn en stress te ervaren. Het Uwv heeft ten onrechte bij de beoordeling van haar verzoek geen navraag gedaan bij haar behandelaars.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit, waarbij is opgemerkt dat de recente rechtspraak over verzoeken om terug te komen van besluiten bij duuraanspraken in een ZW-zaak als hier aan de orde volgens het Uwv niet van toepassing is, omdat het geen duuraanspraak voor de toekomst betreft.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het verzoek van appellante strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van zijn besluit van
7 februari 2011 tot beëindiging van zijn ZW-uitkering. Vooropgesteld moet worden dat in deze zaak geen aanleiding is toepassing te geven aan de rechtspraak met betrekking tot duuraanspraken, zoals deze onder meer is weergegeven in de uitspraak van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1) en herhaald in de uitspraak van vandaag in de zaak bekend onder 13/6303 ZW (ECLI:NL:CRVB:2015:4388). In dit geding is het verzoek om terug te komen van het eerdere besluit gedaan op een datum waarop het tijdvak waarover ziekengeld kon worden verstrekt als bedoeld in artikel 29, vijfde lid, van de ZW, reeds was verstreken. Een beoordeling over eventuele aanspraken voor de toekomst kan in deze procedure dan ook niet aan de orde komen.
4.2.
Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, kan door het instellen van beroep tegen dat laatste besluit niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Er is alleen plaats voor inhoudelijke toetsing voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, is voor inhoudelijke toetsing geen plaats.
4.3.
Ter ondersteuning van haar verzoek heeft appellante verwezen naar de in 2013 gestelde diagnose. Het Uwv heeft dit weliswaar als een nieuw feit of veranderde omstandigheid aangemerkt, maar daarin geen aanleiding gezien zijn standpunt te wijzigen. Daartoe is verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 oktober 2013, waarin door de arts is overwogen dat de verzekeringsartsen destijds gericht onderzoek hebben gedaan en een oordeel hebben gegeven. Aan de hand van alle aanwezige gegevens, inclusief de uitgebreide gegevens van de huisarts en de aanvullende gegevens van de psycholoog, werd geoordeeld dat appellante geschikt te achten was voor het eigen werk. Rekening houdend met de te objectiveren beperkingen is er destijds, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep, een correcte beoordeling gedaan, waarbij, kijkend naar de ZW-maatstaf het eigen werk een parttime functie betreft waarbij de belasting niet zwaar is. Er is geen aanleiding deze gemotiveerde bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Het Uwv mocht het verzoek van appellante dan ook afwijzen met verwijzing naar zijn besluit van 7 februari 2011. In wat appellante heeft aangevoerd, zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen die het Uwv in het onderhavige geval aanleiding hadden moeten geven tot een ander beslissing te komen. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen plaats.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en J.J.T. van den Corput en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) K. de Jong

AP