ECLI:NL:CRVB:2016:3309

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2016
Publicatiedatum
8 september 2016
Zaaknummer
15/7069 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onverschuldigde betaling van bezoldiging en ZW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die tijdelijk in dienst was bij de Universiteit Utrecht, ontving naast haar bezoldiging ook een ZW-uitkering. Het college van bestuur van de Universiteit Utrecht vorderde een bedrag van € 19.199,99 terug van de appellante, omdat zij volgens het college onverschuldigd was betaald. De rechtbank had het beroep van de appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Raad oordeelde dat de appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zij te veel bezoldiging ontving, omdat de ZW-uitkering niet in mindering was gebracht op haar bezoldiging. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en stelde vast dat de minister bevoegd was om tot terugvordering over te gaan op basis van de Ziekte- en arbeidsongeschiktheidsregeling Nederlandse Universiteiten (ZANU). De Raad benadrukte dat van ambtenaren een aanzienlijke mate van oplettendheid mag worden verwacht bij het controleren van hun afrekeningen en specificaties.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met B.J. van de Griend als voorzitter en E.J.M. Heijs en H. Lagas als leden, in aanwezigheid van griffier L.V. van Donk.

Uitspraak

15/7069 AW
Datum uitspraak: 8 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
15 september 2015, 14/8890 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van bestuur van de Universiteit Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.C.M. de Boer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J.W. Verhoeven. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.E. Grimmelikhuijsen en M.H.L. van der Sterren.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was van 1 augustus 2011 tot 1 augustus 2012 in tijdelijke dienst aangesteld bij de Universiteit Utrecht, in de functie van [functie A] . Ten tijde van het aflopen van haar tijdelijke aanstelling was zij arbeidsongeschikt als gevolg van een ernstig verkeersongeval. Appellante had op grond van artikel 39, derde lid, van de Ziekte- en arbeidsongeschiktheidsregeling Nederlandse Universiteiten (ZANU) per 1 augustus 2012 recht op doorbetaling van 100% van haar laatstgenoten bezoldiging en per 24 februari 2013 tot uiterlijk 24 november 2013 recht op doorbetaling van 76% van haar laatstgenoten bezoldiging, verminderd met de uitkering krachtens de Ziektewet (ZW-uitkering). Deze vermindering zou vorm worden gegeven door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) de ZW-uitkering aan de Universiteit Utrecht te laten overmaken.
1.2.
Appellante heeft van 1 augustus 2012 tot 2 september 2013 naast de onverminderde doorbetaling door het college van 100% en later 76% van haar laatstgenoten bezoldiging van het Uwv de ZW-uitkering ontvangen.
1.3.
Bij besluit van 31 juli 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 november 2014 (bestreden besluit), heeft het college van appellante een bedrag van € 19.199,99 bruto teruggevorderd vanwege onverschuldigde betaling. Volgens het college kon het appellante redelijkerwijs duidelijk zijn dat over de periode van 1 augustus 2012 tot 2 september 2013 ten onrechte de bezoldiging aan haar is doorbetaald zonder de ZW-uitkering hierop in mindering te brengen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat van onverschuldigde betaling geen sprake was, nu het college overeenkomstig zijn wettelijke verplichting 100% en later 76% van haar laatstgenoten bezoldiging heeft doorbetaald en zij recht had op de
ZW-uitkering. Zij heeft bovendien gesteld dat haar niet duidelijk was dat zij te veel ontving.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat sprake is van onverschuldigde betaling nu de ZW-uitkering van appellante niet in mindering is gebracht op haar bezoldiging. De Raad maakt de overwegingen van de rechtbank op dit punt tot de zijne.
4.2.
De Raad is verder met de rechtbank van oordeel dat de minister ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de ZANU bevoegd was om tot terugvordering van de te veel betaalde bezoldiging over te gaan. Het kon appellante immers redelijkerwijs duidelijk zijn dat zij te veel bezoldiging ontving. De Raad wijst daartoe allereerst op de brief van de Universiteit Utrecht van 30 juli 2012 aan appellante waarin is vermeld dat de ZW-uitkering aan de Universiteit zal worden overgemaakt ter (gedeeltelijke) compensatie van de doorbetaling van de bezoldiging. Verder heeft appellante uit de betalingsspecificaties van het Uwv en de Universiteit Utrecht kunnen opmaken dat zij een hoger bedrag aan uitkeringen ontving dan zij aan bezoldiging ontving toen zij nog bij de Universiteit werkzaam was. Dat had haar aan het denken moeten zetten. Dat appellante verschillende uitkeringen genoot en vele specificaties en andere brieven van het Uwv en de Universiteit Utrecht ontving, maakt dit niet anders. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 12 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4728) mag van de ambtenaar een aanzienlijke mate van oplettendheid worden verwacht bij het controleren van afrekeningen en specificaties.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en E.J.M. Heijs en
H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) L.V. van Donk

HD