Uitspraak
29 juli 2016 gereageerd.
OVERWEGINGEN
WW-uitkering. Omdat bij de afdeling WW van het Uwv niet bekend was dat appellante werkzaam was als zelfstandige, heeft het Uwv onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de aan appellante verstrekte uitkering. Tijdens dat onderzoek zijn appellante, de werkcoach en de arbeidsdeskundige gehoord. Appellante heeft tevens urenregistratieformulieren overgelegd van de in 2011, 2012 en 2013 door haar als zelfstandige gewerkte uren. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 1 mei 2013.
12 juni 2013 (besluit 1) de WW-uitkering van appellante met ingang van week 22 van 2012 heeft ingetrokken op de grond dat appellante de hoedanigheid van werknemer blijvend heeft verloren. Het Uwv heeft voorts de over de periode van 28 mei 2012 tot en met 24 maart 2013 volgens het Uwv onverschuldigd betaalde WW-uitkering tot een bedrag van € 9.785,18 van appellante teruggevorderd. Bij besluit van 5 december 2013 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen besluit 1 ongegrond verklaard.
28 mei 2012 tot en met 10 juni 2012. Deze vraag heeft appellante in dat gesprek ontkennend beantwoord. Op basis van deze onjuiste informatie heeft het Uwv in het besluit van
14 juni 2012, waarbij appellante in aanmerking is gebracht voor een WW-uitkering, opgenomen dat appellante geen wisselende werkzaamheden en/of inkomsten heeft en dat zij wijzigingen in haar situatie of inkomen meteen aan het Uwv moet doorgeven. Het had appellante redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat de uren die zij tijdens de WW-uitkering besteedde aan activiteiten ten behoeve van haar onderneming, ook al genereerden deze (nog) geen inkomsten, had moeten melden aan het Uwv. Gelet op het voorgaande was het Uwv op grond van de artikelen 8, eerste lid, 20, eerste lid, aanhef en onder a, en tweede lid, en 22a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW gehouden het besluit van 14 juni 2012 te wijzigen. Het Uwv heeft een juiste toepassing aan artikel 3, derde lid, van de Beleidsregels gegeven door dit met terugwerkende kracht te doen vanaf week 22 van 2012.
WW-uitkering was aan te merken als startende zelfstandige, en de hoedanigheid van werknemer blijvend heeft verloren (zie onder meer de uitspraak van 8 december 1992, ECLI:NL:CRVB:1992:AK9784 over artikel 8, tweede lid, van de WW zoals dat gold tot
1 januari 2015). Het Uwv heeft te kennen gegeven dat, om te komen tot een juiste bepaling van de omvang van het recht op WW-uitkering over de periode van week 22 van 2012 tot en met week 12 van 2013, een nieuwe berekening gemaakt zal moeten worden op basis van het uitgangspunt dat appellante is aan te merken als niet-startende zelfstandige. Volgens het Uwv geldt dan niet de voor de startende zelfstandige geldende regel dat, indien in een week werkzaamheden zijn verricht, de uren blijvend worden gekort zolang die werkzaamheden niet volledig zijn geëindigd.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraken;
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 5 november 2013 gegrond en vernietigt die besluiten;
- stelt het recht op WW-uitkering van appellante over week 22 van 2012 tot en met week 12 van 2013 vast zoals berekend in de bijlage van de brief van het Uwv van 21 juli 2016;
- stelt het door het Uwv van appellante terug te vorderen bedrag vast op € 7.047,11;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de besluiten van
- herroept het boetebesluit van 12 juni 2013;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 3.968,-;
- bepaalt dat het Uwv het door appellante in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 334,- vergoedt.
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2016.