ECLI:NL:CRVB:2016:3277

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2016
Publicatiedatum
6 september 2016
Zaaknummer
14/4261 WWAJ-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake herziening Wajong-uitkering en toegenomen beperkingen

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 19 augustus 2016, wordt het verzoek van appellante om herziening van de eerdere afwijzing van haar Wajong-uitkering behandeld. Appellante had eerder een aanvraag ingediend voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2010) vanwege ernstige vermoeidheidsklachten door astma. De aanvraag werd in 2011 afgewezen omdat zij meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. Na een ziekmelding in 2011 en een WGA-uitkering in 2014, diende appellante in 2013 opnieuw een aanvraag in, die door het Uwv als verzoek om herziening werd opgevat. Het Uwv weigerde deze aanvraag, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere beslissing konden onderbouwen.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar in hoger beroep betoogde appellante dat er wel degelijk nieuwe medische informatie was die niet was meegewogen. De Raad oordeelt dat het Uwv ten onrechte niet heeft beoordeeld of er sprake was van toegenomen beperkingen in de periode na 1 oktober 2010, en dat het Uwv de aanvraag van appellante niet correct heeft behandeld. De Raad draagt het Uwv op om het gebrek in de motivering te herstellen en opnieuw te onderzoeken of appellante voldoet aan de voorwaarden voor de Wajong-uitkering, met inachtneming van de toegenomen beperkingen.

Uitspraak

14/4261 WWAJ-T
Datum uitspraak: 19 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 juni 2014, 13/7211 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft W. Verschoor hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens hebben beide partijen nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2016. Namens appellante is verschenen haar gemachtigde, de heer Verschoor. Het Uwv was vertegenwoordigd door
mr. R.A. Kneefel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante (geboren [geboortedatum] 1989) heeft gestudeerd tot 11 oktober 2010, op welke datum zij is afgestudeerd. Daarna heeft zij gedurende de periode tot 15 augustus 2011 enkele maanden (parttime) gewerkt bij een callcenter. Op 23 maart 2011 heeft zij een aanvraag ingediend voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2010) wegens ernstige vermoeidheidsklachten ten gevolge van astma sinds 1 oktober 2009. Bij besluit van
18 augustus 2011 is de aanvraag afgewezen onder de overweging dat zij meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. Het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard. Er is geen beroep ingesteld tegen dit besluit.
1.2.
Op 15 augustus 2011 heeft appellante zich ziek gemeld voor haar werk bij het callcenter wegens (onder meer) zwangerschapsklachten. Aan haar is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Over de periode van 30 oktober 2011 tot 19 februari 2012 is haar een uitkering toegekend op grond van de Wet arbeid en zorg en per 19 februari 2012 is opnieuw een ZW-uitkering toegekend. Bij besluit van 15 april 2014 is haar een
WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend met ingang van 16 februari 2014, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.3.
Op 15 maart 2013 heeft appellante opnieuw arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wajong aangevraagd, met als bijlage een brief van longarts
S.A. van Nederveen-Bendien, gedateerd 8 januari 2013. Bij besluit van 19 april 2013 heeft het Uwv te kennen gegeven deze aanvraag als verzoek om herziening van het besluit van
18 augustus 2011 op te vatten. Nu niet is gebleken van nieuwe medische feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat het eerdere besluit onjuist zou zijn, heeft het Uwv zijn besluit van 18 augustus 2011 gehandhaafd. Het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 2 oktober 2013 (bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat het Uwv terecht (eerst) heeft onderzocht of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het verlaten van de eerder gestelde diagnose astma in dit geval niet toereikend is om te kunnen gelden als relevant nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, nu het bij het bepalen van de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wajong niet zozeer gaat om de gestelde diagnose, als wel om de in aanmerking genomen beperkingen. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv onderschreven dat het verlaten van de eerder gestelde diagnose geen aanleiding is tot het wijzigen van de destijds vastgestelde belastbaarheid.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de in de aanvraagfase ingediende nieuwe informatie van de longarts van 8 januari 2013 en de huisarts van 16 mei 2013 ten onrechte niet is aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Ten onrechte is destijds, bij het oorspronkelijke besluit, geen rekening gehouden met de beperkingen die zij ondervindt ten gevolge van de moeilijk objectiveerbare aandoening waaraan zij, naar nu is gebleken, kennelijk lijdt. Voorts heeft zij, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1), gesteld dat haar aanvraag ten onrechte niet is opgevat door het Uwv als een verzoek om herziening voor de toekomst (duuraanspraak). Volgens appellante wordt haar aanvraag voor de toekomst mede ondersteund door het rapport van 17 maart 2014 van psychiater M. Kazemier. Appellante heeft bovendien al jaren last van deze aandoening, waarbij haar beperkingen toenemen. Ten onrechte is de ziekmelding van 19 februari 2012 niet bij beoordeling van de (herhaalde) aanvraag betrokken. Op deze datum was sprake van toegenomen
benauwdheids- en vermoeidheidsklachten en dit is ook onderkend door het Uwv, door het toekennen van een ZW-uitkering en achtereenvolgens een volledige WGA-uitkering.
3.2.
Bij verweer heeft het Uwv het standpunt gehandhaafd dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Voor zover de aanvraag had moeten worden opgevat als verzoek om herziening voor de toekomst, is deze terecht niet gehonoreerd, omdat deze aanvraag onvoldoende was onderbouwd met medische stukken. De medische informatie van psychiater Kazemier van 17 maart 2014, het rapport van verzekeringsarts A.D. Terlouw in het kader van de Wet WIA en de rapporten van de verzekeringsartsen in het kader van de ZW zien niet op de gezondheidstoestand van appellante vóór de ziekmelding van 15 augustus 2011. Voor beoordeling van de aanvraag in het licht van toegenomen beperkingen als bedoeld in artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong was geen aanleiding, nu appellante de in het eerste lid voorgeschreven wettelijke wachttijd van 52 weken niet heeft volgemaakt. Het Uwv heeft te kennen gegeven dat de uitspraak van de Raad van 5 september 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3041) hem geen aanleiding geeft tot bijstelling van het standpunt, gelet op de bedoeling van de wetgever ten aanzien van artikel 2:3, tweede lid van de Wajong 2010, zoals die blijkt uit de wetsgeschiedenis.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Bij uitspraak van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1) heeft de Raad overwogen dat een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering, naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) moet worden teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Awb), dat bedoeld wordt een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid, of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak). Dit onderscheid is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door het Uwv en de toetsing van de beslissing op die aanvraag door de bestuursrechter.
4.3.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het verlaten van de eerder gestelde diagnose van astma in dit geval niet toereikend is om te kunnen gelden als nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 30 september 2013 op inzichtelijke en overtuigende wijze gemotiveerd dat de brieven van longarts Nederveen-Bendien van
8 januari 2013 en huisarts B.C.J. Bickel van 16 mei 2013 geen wijziging kunnen brengen in de aan het oorspronkelijke besluit ten grondslag liggende belastbaarheid per 1 oktober 2009. Daartoe is in het rapport vermeld dat bij de claimbeoordeling destijds al rekening is gehouden met hyperactiviteit van de longen en verminderde energetische belastbaarheid, alsook met een beperkte stresshantering. Dat deze voortvloeien uit een andere diagnose is geen reden om de belastbaarheid te herzien. Dit betekent dat het Uwv in die informatie, hoewel er sprake is van nieuwe feiten, terecht geen aanleiding heeft gevonden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.4.
Uit de aanvraag van appellante valt op te maken dat zij tevens heeft bedoeld herziening van het besluit van 18 augustus 2011 te vragen voor de toekomst. Het Uwv heeft dit bij de beoordeling van de aanvraag in eerste instantie ten onrechte niet onderkend. In hoger beroep heeft het Uwv gesteld dat de duuraanspraak onvoldoende onderbouwd was met medische informatie die ziet op de in geding zijnde periode van 1 oktober 2009 tot 18 augustus 2011 en daarom niet kan worden gehonoreerd. Dit standpunt wordt onderschreven. De brieven van longarts Nederveen-Bendien, de informatie van de huisarts, de medische stukken in het kader van de ZW en de Wet WIA zien alle niet op deze periode maar op de periode daarna. Het Uwv heeft dan ook (achteraf bezien) terecht geen aanleiding gezien om het besluit van
18 augustus 2011 te herzien voor de toekomst.
4.5.
De aanvraag van appellante had het Uwv tevens aanleiding moeten geven tot een beoordeling op grond van artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong 2010, aangezien er aanwijzingen waren voor toegenomen arbeidsongeschiktheid in de periode na 1 oktober 2010. In de onder 3.2 vermelde uitspraak van de Raad van 5 september 2014 is geoordeeld dat het destijds door het Uwv ingenomen standpunt, dat nu nogmaals wordt ingebracht, dat het niet doormaken van de in het eerste lid van 2:3 voorgeschreven wachttijd niet betekent dat een betrokkene reeds daarom geen aanspraak kan maken op arbeidsondersteuning op grond van het tweede lid van artikel 2:3. Hiertoe is overwogen dat uit de tekst van deze bepaling en de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2008/2009, 31780, nr. 3 pagina’s 40 en 41) volgt dat de ingezetene die geen jonggehandicapte is in de zin van het eerste lid, alsnog jonggehandicapte wordt wanneer hij binnen vijf jaar alsnog aan de voorwaarden uit het eerste lid gaat voldoen. Deze termijn van vijf jaar gaat lopen op het moment waarop de periode van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, is geëindigd, derhalve op de dag waarop de ingezetene jonggehandicapte zou zijn geworden wanneer hij aan de voorwaarden zou hebben voldaan. De door het Uwv aangehaalde passage op pagina 20 van de Memorie van Toelichting (“De ontstaansvoorwaarden voor het recht op arbeidsondersteuning komen overeen met de voorwaarden die gelden voor het huidige recht op Wajong”) doet aan het voorgaande niet af. De wetgever heeft hiermee enkel bedoeld in het algemeen op te merken dat geen wijziging is betracht ten aanzien van de doelgroep van de Wajong. Bij de artikelsgewijze toelichting op pagina 40 is opgemerkt dat wanneer de ingezetene na de, in het eerste lid voorgeschreven, periode van 52 weken weliswaar ziek is, maar niet (meer) aan de tweede voorwaarde (door die ziekte niet in staat om met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen) voldoet, hij op grond van het tweede lid alsnog jonggehandicapte kan worden, wanneer hij als gevolg van het reeds aanwezige gebrek of de reeds aanwezige ziekte alsnog aan die voorwaarde gaat voldoen.
4.6.
Gelet op overweging 4.5 heeft het Uwv bij het bestreden besluit ten onrechte niet op grond van artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong 2010, beoordeeld of in de van belang zijnde periode sprake was van toegenomen beperkingen bij appellante uit dezelfde ziekteoorzaak als bedoeld in het tweede lid van artikel 2:3, op grond waarvan appellante alsnog zou kunnen voldoen aan de voorwaarden van het eerste lid. Hieruit volgt dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berust.
4.7.
Om te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv opdracht te geven om het geconstateerde gebrek te herstellen door alsnog te onderzoeken of er sprake is van toename van beperkingen van appellante na 1 oktober 2010, waardoor zij niet meer in staat was om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, als bedoeld in artikel 2:3, tweede lid van de Wajong 2010 en alsnog als jonggehandicapte moet worden aangemerkt. Hierbij dient het Uwv met name de ziekmeldingen met ingang van 15 augustus 2011 en
19 februari 2012 nader te bezien evenals de gestelde toename van de beperkingen sinds augustus 2015. Naar gelang de uitkomst van dit onderzoek dient het Uwv vervolgens te bezien of het bestreden besluit met een gewijzigde motivering kan worden gehandhaafd dan wel dat er aanleiding is om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en H. van Leeuwen en F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

NK