ECLI:NL:CRVB:2016:324
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- F. Hoogendijk
- M. ter Brugge
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand en terugvordering na opschorting; bezwaar tegen verrekening vakantiegeld
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en de terugvordering van bijstandsbetalingen. Appellant ontving sinds 4 februari 2010 bijstand, maar zijn bijstand werd op 28 november 2013 opgeschort na een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Appellant heeft niet voldaan aan de oproep om op 2 december 2013 te verschijnen en de gevraagde gegevens te overleggen. Het college heeft vervolgens de bijstand met ingang van 28 november 2013 ingetrokken. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen de verrekening van zijn vakantiegeld met de openstaande vordering, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van zijn hoger beroep op dat punt. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en dat appellant redelijkerwijs verweten kon worden dat hij geen bezwaar had gemaakt tegen de verrekening van het vakantiegeld. De uitspraak werd gedaan op 26 januari 2016.