ECLI:NL:CRVB:2016:317
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M. Hillen
- J.F. Bandringa
- G.M.G. Hink
- Rechtspraak.nl
Verjaringstermijn van tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak met betrekking tot een betalingsverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een vordering die in 1997 door de kantonrechter te Rotterdam is vastgesteld, waarbij betrokkene verplicht was om maandelijks een bedrag te betalen aan de gemeente Rotterdam. Deze vordering was het gevolg van ten onrechte ontvangen bijstand door betrokkene in de periode van 2 augustus 1993 tot en met 26 februari 1994. Betrokkene heeft in mei 2013 aan de gemeente laten weten dat hij van mening was dat de vordering was verjaard, wat leidde tot een geschil over de toepasselijke verjaringstermijn.
De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de beschikking van de kantonrechter na vijf jaar verjaart, omdat de beschikking een veroordeling tot periodieke betalingen inhoudt. Appellant, de gemeente Rotterdam, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verjaringstermijn twintig jaar bedraagt, omdat het hier gaat om de tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant verworpen en bevestigd dat de beschikking van de kantonrechter inderdaad een veroordeling tot periodieke betalingen inhoudt, waardoor de verjaringstermijn van vijf jaar van toepassing is. De Raad heeft vastgesteld dat er geen stuitingshandelingen zijn verricht door appellant binnen de vijf jaar na de beschikking, waardoor de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging is verjaard. De uitspraak van de rechtbank is dan ook bevestigd, en er zijn geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gekomen voor betrokkene.