ECLI:NL:CRVB:2016:3167

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2016
Publicatiedatum
24 augustus 2016
Zaaknummer
15/4153 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van het ZW-dagloon voor eigenrisicodrager na beëindiging van de WW-uitkering

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de hoogte van het ZW-dagloon van appellant, die als eigenrisicodrager een uitkering ontving van het Uwv. Appellant had eerder een WW-uitkering ontvangen en was per 17 juni 2014 als uitzendkracht in dienst getreden. Het Uwv had op 5 december 2014 het dagloon vastgesteld op € 95,55, waartegen appellant bezwaar maakte. Hij stelde dat de rekenmethode in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur en dat zijn ZW-dagloon gelijk zou moeten zijn aan zijn WW-dagloon. Het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna appellant in beroep ging. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep ongegrond, wat appellant tot hoger beroep leidde.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het refertejaar voor de berekening van het ZW-dagloon van appellant liep van 8 september 2013 tot en met 7 september 2014. De Raad bevestigde dat het loon dat appellant in het refertejaar had verdiend bij zijn werkgeefster bepalend was voor de hoogte van de ZW-uitkering. De Raad concludeerde dat de door het Uwv gevolgde rekenmethode correct was en dat er geen aanleiding was om het Dagloonbesluit buiten toepassing te laten. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/4153 ZW
Datum uitspraak: 24 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
1 mei 2015, 15/467 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.M.C. van Dalen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2016. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) vanaf
2 december 2013. Met ingang van 17 juni 2014 is appellant als uitzendkracht in dienst getreden van [naam B.V.] B.V. (werkgeefster). Zijn WW-uitkering is voortgezet van 18 juli 2014 tot en met 10 augustus 2014. Werkgeefster heeft appellant ziek gemeld met ingang van 9 oktober 2014 en als eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW) het Uwv verzocht een besluit te nemen over de hoogte van de aan appellant te betalen uitkering.
1.2.
Bij besluit van 5 december 2014 heeft het Uwv het dagloon van de ZW-uitkering vastgesteld op € 95,55. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Volgens appellant is de gevolgde rekenmethode in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en zou zijn ZW-dagloon minimaal gelijk moeten zijn aan zijn WW-dagloon. Bij besluit van
22 januari 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) van toepassing. Het Uwv heeft geen vrijheid om daarvan af te wijken. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is er in de situatie van appellant geen aanleiding om het Dagloonbesluit buiten toepassing te laten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep verwezen naar de in bezwaar en beroep naar voren gebrachte gronden. Volgens appellant zijn de dagen waarover hij een WW-uitkering heeft genoten ten onrechte meegerekend als dagloondagen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit artikel 15, eerste en tweede lid, van de ZW, en artikel 3, eerste lid, van het Dagloonbesluit, zoals dat gold van 1 juni 2014 tot en met 30 juni 2015, volgt dat loon, genoten in het refertejaar uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek of werkloos is geworden, bepalend is voor de hoogte van de ZW-uitkering, met dien verstande dat niet onder loon wordt begrepen een WW-uitkering anders dan op grond van artikel 18 van de WW. Gelet op artikel 2, eerste lid, van het Dagloonbesluit loopt het refertejaar in het geval van appellant van 8 september 2013 tot en met 7 september 2014. De dienstbetrekking waaruit appellant ziek is geworden is aangevangen op (dinsdag) 17 juni 2014 en is volgens de polisadministratie van het Uwv niet voor 9 oktober 2014 geëindigd.
4.2.
Uit de artikelen 1, tweede lid, en 5, eerste lid, van het Dagloonbesluit volgt dat het aantal voor appellant in aanmerking te nemen dagloondagen 59 is, te rekenen vanaf 17 juni 2014 tot en met (vrijdag) 5 september 2014. De beroepsgrond dat het aantal dagloondagen op 43 zou moeten worden gesteld, slaagt dus niet.
4.3.
Het in het refertejaar verloonde loon bij werkgeefster bedroeg € 5.219,86. Dit bedrag, overeenkomstig de formule van artikel 5, eerste lid, van het Dagloonbesluit vermenigvuldigd met de factor 108/100 en gedeeld door 59 dagloondagen, levert het door het Uwv vastgestelde dagloon op.
4.4.
In het licht van de wijziging van artikel 15 van de ZW per 1 juni 2013, de daarbij gemaakte keuzen gericht op vereenvoudiging van wet- en regelgeving en het terugdringen van de uitvoeringskosten, en van de afweging zoals die uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet Vereenvoudiging regelingen UWV en uit de nota van toelichting bij het Dagloonbesluit blijkt, kan van bovengenoemde artikelen van het Dagloonbesluit niet worden gezegd dat die artikelen in strijd zijn met algemene rechtsbeginselen of algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Die artikelen regelen bij het intreden van ziekte onderscheidenlijk arbeidsurenverlies op gelijke wijze wanneer het refertejaar begint en eindigt, welk in het refertejaar genoten of daaraan nog toe te rekenen loon kan worden meegenomen en hoe het dagloon voor uitkeringen op grond van de ZW en de WW moet worden berekend (vgl. rechtsoverweging 4.3 in ECLI:NL:CRVB:2016:1017). Er is dan ook geen grond om die artikelen buiten toepassing te laten.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2016.
(Getekend) G.A.J. van den Hurk
(Getekend) B. Dogan

SS