In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellante, werkzaam als casemanager, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) na de overname van betalingsverplichtingen door haar werkgever, die in een toestand van blijvende betalingsonmacht verkeerde. De aanvraag was echter ingediend meer dan 26 weken na het moment dat de werkgever in betalingsonmacht verkeerde, wat in strijd is met artikel 62 van de WW. De rechtbank had het beroep van appellante tegen de afwijzing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van een bijzonder geval dat het Uwv zou hebben moeten aanzetten tot het toekennen van een uitkering, ondanks de omstandigheden die appellante had aangevoerd. De Raad benadrukte dat appellante op de hoogte had moeten zijn van de betalingsonmacht van haar werkgever en dat zij binnen de gestelde termijn een aanvraag had moeten indienen. De uitspraak bevestigt de strikte toepassing van de termijnen in de WW en de noodzaak voor werknemers om tijdig actie te ondernemen bij betalingsproblemen van hun werkgever.