In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het beroep van betrokkene, die in hoger beroep ging tegen de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Betrokkene had zich ziek gemeld op 15 oktober 2013 en ontving een ZW-uitkering, die op 6 oktober 2014 door appellant werd beëindigd. Betrokkene maakte bezwaar tegen dit besluit, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard. Het beroep bij de rechtbank werd pas op 27 maart 2015 ontvangen, terwijl de beroepstermijn op 11 februari 2015 begon. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, maar appellant ging in hoger beroep. In hoger beroep werd vastgesteld dat betrokkene niet had betwist dat hij het besluit niet tijdig had ontvangen. De Raad concludeerde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend, omdat het pas op 26 maart 2015 ter post was bezorgd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te concluderen dat betrokkene in verzuim was geweest en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.