ECLI:NL:CRVB:2016:3065
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake beëindiging en terugvordering van bijstand op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van het college van burgemeester en wethouders van Opsterland tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de beëindiging en terugvordering van bijstand van betrokkene 1, die sinds 13 november 2012 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college stelde dat betrokkene 1 een gezamenlijke huishouding voerde met betrokkene 2, wat niet was gemeld. Na een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand, dat onder andere bestond uit het inwinnen van informatie over gas- en waterverbruik, concludeerde het college dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank oordeelde echter dat de beschikbare gegevens onvoldoende waren om deze conclusie te rechtvaardigen en vernietigde de besluiten van het college.
In hoger beroep heeft de Raad de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte geen waarde heeft gehecht aan de verklaringen van betrokkene 1 en de onderzoeksgegevens in hun onderlinge samenhang. De Raad concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding, onderbouwd door verklaringen van betrokkenen en buurtbewoners, alsook door het waterverbruik. De Raad heeft de besluiten van het college hersteld, de boete voor betrokkene 1 vastgesteld op € 2.100,- en de kosten van de procedure toegewezen aan de betrokkenen. De uitspraak benadrukt het belang van de zorgplicht van betrokkenen in een gezamenlijke huishouding en de gevolgen van het niet melden daarvan.