In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellant. De zaak betreft een verzoek om terug te komen van een eerder besluit van het Uwv, waarin de aanvraag voor een Wajong-uitkering werd afgewezen omdat appellant niet als jonggehandicapte werd aangemerkt. De Raad heeft in een tussenuitspraak van 8 mei 2015 geconstateerd dat er een gebrek was in de motivering van het Uwv en heeft het Uwv opgedragen om dit gebrek te herstellen. Na het indienen van nieuwe rapporten door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige, heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv het gebrek heeft hersteld. De Raad heeft vastgesteld dat appellant, ondanks zijn beperkingen door ADHD, in staat is om met passende arbeid het minimumjeugdloon te verdienen. De Raad heeft het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Tevens heeft de Raad geoordeeld dat de redelijke termijn voor de procedure is overschreden en heeft hij schadevergoeding toegewezen aan appellant, waarbij de Staat en het Uwv ieder een deel van de schadevergoeding moeten betalen. De proceskosten zijn ook vergoed aan appellant.