ECLI:NL:CRVB:2016:2970

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2016
Publicatiedatum
5 augustus 2016
Zaaknummer
15/442 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag Wajong-uitkering wegens gebrek aan nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die in 2001 ziek is gemeld vanwege psychische problematiek, heeft eerder aanvragen ingediend voor uitkeringen op basis van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet Wajong. De rechtbank Overijssel heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven om terug te komen op eerdere besluiten van het Uwv. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de diagnose van een gegeneraliseerde angststoornis door haar behandelende psychiater als nieuw feit moet worden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de problematiek van appellante al eerder in 2008 en 2012 bekend was en dat de diagnose geen nieuw feit oplevert. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante niet heeft voldaan aan de eisen van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan te dragen. De Raad concludeert dat de eerdere besluiten van het Uwv terecht zijn gehandhaafd en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/442 WAJONG
Datum uitspraak: 5 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
15 december 2014, 14/773 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.M. van Zuuk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Zuuk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1980, heeft zich in 2001 ziek gemeld voor haar werkzaamheden als administratief medewerkster vanwege psychische problematiek. Over de periode 18 juli 2002 tot 14 maart 2004 heeft appellante uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen.
1.2.
Op 11 april 2008 heeft appellante een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering met ingang van 1 april 2007
.Het Uwv heeft deze aanvraag in behandeling genomen als een verzoek om in aanmerking te komen voor een WAO-uitkering vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 27 november 2008 heeft het Uwv onder verwijzing naar een verzekeringsgeneeskundig rapport van 13 oktober 2008 en een arbeidskundig rapport van 26 november 2008 vastgesteld dat appellante niet voor deze uitkering in aanmerking komt, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 15%. Appellante heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Op 24 november 2011 heeft appellante een aanvraag ingediend om in aanmerking te worden gebracht voor ondersteuning bij werk en inkomen op grond van de Wet Wajong. Appellante heeft daarbij te kennen gegeven voor haar 17e verjaardag arbeidsongeschikt te zijn geworden. Met verwijzing naar een verzekeringsgeneeskundig rapport van 20 januari 2012 en een arbeidskundig rapport van 22 februari 2012 heeft het Uwv bij besluit van
27 februari 2012 de aanvraag om arbeids- en inkomensondersteuning per 15 maart 2012
(16 weken na de aanvraag op 24 november 2011) afgewezen. Appellante heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.4.
Op 23 oktober 2013 heeft appellante de in dit geding ter beoordeling staande aanvraag om toekenning van arbeids- en inkomsensondersteuning op grond van de Wet Wajong gevraagd. Ter onderbouwing van deze aanvraag heeft appellante medische gegevens overgelegd. Het betreft brieven van Dimence van 7, 9 en 10 oktober 2013, een verklaring van psychiater M.P. van Koningsveld van 8 oktober 2013, alsmede een brief van Jeugdzorg Overijssel en van een klinisch psycholoog Jeugd GGZ. Bij besluit van 25 november 2013 heeft het Uwv onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts van
21 november 2013 te kennen gegeven dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die betrekking hebben op de belastbaarheid van appellante vòòr haar 30ˢᵗᵉ levensjaar, op grond waarvan dient te worden teruggekomen van het besluit van
27 februari 2012.
1.5.
Appellante heeft in bezwaar aangevoerd dat zij ziek is en daar elke dag last van heeft. Die situatie zou zijn ontstaan voor haar 17de verjaardag. Dit bezwaar is, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 februari 2014, bij besluit van
11 maart 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt het standpunt ten grondslag dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden op grond waarvan terug dient te worden teruggekomen van het besluit van 27 februari 2012.
2. In beroep is namens appellante aangevoerd dat al sinds haar jeugd sprake is van een gegeneraliseerde angststoornis. Deze stoornis is recent door een psychiater vastgesteld. In dat verband heeft appellante nadere informatie van psychiater Van Koningsveld van 19 juli 2014 en van 2 oktober 2014 ingezonden. Het Uwv heeft zich onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 september 2014 en van 15 oktober 2014 op het standpunt gesteld dat met de aard van de klachten en beperkingen al in 2008 en in 2012 rekening is gehouden en daarom geen sprake is van een nieuw medisch feit.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en hiertoe overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv terecht hebben geconcludeerd dat appellante aan haar herhaalde aanvraag geen nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten grondslag heeft gelegd op grond waarvan het Uwv had moeten terugkomen van het besluit van 27 februari 2012. De rechtbank heeft overwogen dat de problematiek van appellante reeds in 2008 en 2012 bekend was en bij de beoordeling is betrokken. De stelling van appellante dat de diagnose gegeneraliseerde angststoornis een nieuw feit is volgt de rechtbank niet, waarbij de rechtbank heeft verwezen naar rechtspraak van de Raad van
22 februari 2012, (ECLI:NL:CRVB:2012:BV6645).
4. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de omstandigheid dat de behandelende psychiater de diagnose gegeneraliseerde angststoornis heeft gesteld als een nieuw feit moet worden aangemerkt. Appellante heeft algemene medische informatie hierover meegezonden.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Uit de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015, (ECLI:NL:CRVB:2015:1), blijkt dat een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Het Uwv heeft in dit kader op verzoek van de Raad nader onderzoek ingesteld en bij brief van
22 maart 2016 gesteld dat de aanvraag van appellante van 22 oktober 2013 tevens kan worden opgevat als een verzoek om herziening voor de toekomst.
5.2.
Voor zover het verzoek betrekking heeft op herziening van het besluit van 27 februari 2012, is appellante overeenkomstig artikel 4:6 van de Awb gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan te dragen. Bij haar toetsing van het bestreden besluit heeft de rechtbank wat betreft artikel 4:6 van de Awb het juiste toetsingskader gehanteerd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante bij haar aanvraag van 23 oktober 2013 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in 2008, 2012 en 2013 reeds is uitgegaan van beperkingen als gevolg van een borderline persoonlijkheidsstoornis, al dan niet bij PTSS, en dat ook bij de later gediagnosticeerde gegeneraliseerde angststoornis sprake is van (aspecifieke) angst, angst in en voor sociale aspecten, onzekerheid over het eigen functioneren en het ervaren van bedreigingen uit haar eigen omgeving, waardoor soms paniekaanvallen voorkomen. Destijds zijn de bij appellante aanwezige medische beperkingen voor het verrichten van arbeid door het Uwv vastgesteld. De omstandigheid dat in 2013 de diagnose gegeneraliseerde angststoornis aan de symptomen van appellante is gekoppeld, terwijl dit voorheen werd geduid als borderline persoonlijkheidsstoornis, levert geen nieuw feit op. Het Uwv heeft hierin terecht geen aanleiding gezien om het oorspronkelijke besluit te herzien.
5.3.
Voor zover het verzoek van appellante dient te worden opgevat als een verzoek om voor de toekomst terug te komen van de eerdere weigering van de uitkering op grond van de Wet Wajong geldt dat uitsluitend indien de aanvrager zijn aanvraag deugdelijk en toereikend heeft onderbouwd, door het Uwv moet worden onderzocht in hoeverre het oorspronkelijke besluit onjuist was. Bovendien dienen de voor de besluitvorming van het Uwv benodigde gegevens uiterlijk in de bezwaarfase ter tafel te worden gebracht. In dit verband wordt overwogen dat zelfs indien zou worden geoordeeld dat appellante bij haar aanvraag wel een voldoende onderbouwing van haar claim zou hebben gegeven, welke vervolgens in beroep met aanvullende medische gegevens van onder meer psychiater Van Koningsveld is onderbouwd, dit dan nog steeds niet leidt tot het door appellante gewenste resultaat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er in de rapporten van 3 september 2014 en 11 maart 2016 namelijk terecht op gewezen dat uit de overgelegde informatie niet volgt dat het oorspronkelijke besluit onjuist was.
5.4.
Uit overweging 5.1 tot en met 5.3 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) I.G.A.H. Toma

SS