ECLI:NL:CRVB:2016:2880
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlies van WW-uitkering door verwijtbare werkloosheid na ontslag wegens plichtsverzuim bij de politie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de WW-uitkering aan appellant, die uit zijn dienstverband bij de politie was ontslagen wegens verwijtbaar gedrag. Appellant had onjuiste informatie verstrekt bij de aanvraag van kinderopvangtoeslag, wat leidde tot een strafrechtelijk onderzoek door de FIOD. De korpschef van de politie legde appellant op 6 juni 2011 ontslag op wegens plichtsverzuim. Het UWV weigerde vervolgens de WW-uitkering met terugwerkende kracht per 9 juni 2011, omdat appellant verwijtbaar werkloos was geworden. Appellant stelde dat hij niet verwijtbaar was en dat het UWV niet op de bevindingen van de FIOD had mogen afgaan zonder eigen onderzoek te doen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen de beslissing van het UWV ongegrond, en het hoger beroep richtte zich tegen deze uitspraak. De Centrale Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, oordelend dat appellant in overwegende mate kon worden verweten dat hij zijn verplichtingen om werkloosheid te voorkomen niet was nagekomen. De Raad concludeerde dat de beslissing van het UWV om de WW-uitkering te weigeren terecht was, en dat appellant geen recht had op een garantiedagloon bij zijn latere werkloosheid.