Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering van appellant aan de orde is. Appellant ontving sinds 7 januari 2013 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een onderzoek door de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, dat werd ingesteld na een verzoek van een inkomensconsulent, bleek dat appellant hoge vaste lasten had en contant geld ontving van derden, zonder dit te melden aan het dagelijks bestuur. Dit leidde tot de intrekking van zijn bijstand en de terugvordering van eerder verstrekte bedragen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Appellant had moeten begrijpen dat de ontvangen bedragen van invloed konden zijn op zijn recht op bijstand. De Raad oordeelt dat appellant niet heeft aangetoond dat hij recht had op bijstand, omdat hij geen verifieerbare gegevens heeft overgelegd over de leningen die hij ontving. De Raad verklaart het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op het bestreden besluit II, niet-ontvankelijk, omdat er geen procesbelang meer is. Tevens wordt het dagelijks bestuur veroordeeld in de proceskosten van appellant.