In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag, die de herziening van de toeslag naar de norm voor een alleenstaande heeft bevestigd. Appellante ontving een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, verhoogd met een toeslag voor alleenstaande ouders. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had de kinderbijslag voor haar zoon ontzegd, wat leidde tot een terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en dat de opgelegde boete van € 150,- gematigd kon worden. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij recht had op kinderbijslag en dat de boete verlaagd moest worden. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar verlaagde de boete tot € 36,-, omdat de boete passend was gezien de omstandigheden. De Raad oordeelde dat appellante haar inlichtingenverplichting niet was nagekomen, maar dat de boete niet onredelijk was. De uitspraak werd gedaan op 13 juli 2016.