ECLI:NL:CRVB:2016:2664

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2016
Publicatiedatum
14 juli 2016
Zaaknummer
15/5381 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland inzake functieonderhoud en functiebeschrijving van een projectleider binnen de politie

Op 14 juli 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een appellant die verzocht om functieonderhoud van zijn functie als projectleider binnen de politie. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelde dat de appellant aannemelijk had gemaakt dat hij werkzaamheden verrichtte die wezenlijk afweken van de functiebeschrijving van de functie uitvoerend projectleider. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat de korpschef ten onrechte de functiebeschrijving niet heeft aangepast aan de werkelijke werkzaamheden van de appellant. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit en draagt de korpschef op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij enkel beroep bij de Raad mogelijk is. Tevens wordt de korpschef veroordeeld in de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

15/5381 AW, 15/6620 AW
Datum uitspraak: 14 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
7 juli 2015, 14/4718 (aangevallen uitspraak) en op het beroep tegen het besluit van
2 september 2015
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak van 2 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2200) heeft de Raad de uitspraken van de rechtbank bevestigd en met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat tegen het door de korpschef nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld. Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, beroep ingesteld tegen het nieuwe besluit van 2 september 2015 (15/6620 AW).
Namens appellant is voorts hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak van de rechtbank (15/5381 AW).
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 2 juni 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dammingh en H. Klap. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M.A.C. Theunissen en P. den Hertog.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor de feiten waarvan de Raad uitgaat verwijst hij naar zijn uitspraak van 2 juli 2015 en naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2.
Op 16 december 2011 heeft appellant verzocht om functieonderhoud van zijn als projectleider B gekwalificeerde functie projectleider ‘ [project] in de opsporing’ ( [project] ). Daarbij heeft hij een door hem zelf opgestelde feitelijke beschrijving van zijn functie, aansluitend bij de functiebeschrijving van de functie projectleider C, overgelegd. Bij besluit van 10 januari 2012, gehandhaafd bij besluit van 21 juni 2012, is dit verzoek afgewezen. Bij uitspraak van 5 augustus 2013, 13/581, heeft de rechtbank Overijssel het beroep tegen het besluit van 21 juni 2012 gegrond verklaard en de korpschef opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
1.3.
Ter uitvoering van deze uitspraak heeft de korpschef bij besluit van 21 mei 2014 (bestreden besluit 1) het bezwaar van appellant gegrond verklaard, het functieonderhoud toegewezen, de persoonsgebonden beschrijving van uitvoerend projectleider (functienummer 06-20200) vastgesteld en appellant met ingang van 16 december 2011, de datum van het verzoek om functieonderhoud, in die functie aangesteld.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem werkzaamheden zijn opgedragen die wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving van uitvoerend projectleider.
2.2.
Ter uitvoering van de onder 1.1 vermelde uitspraak van de Raad, waarbij is geoordeeld dat niet kan worden volgehouden dat appellant van 1 november 2010 tot 16 december 2011 de functie van projectleider B uitoefende, heeft de korpschef op 2 september 2015 bestreden besluit 2 genomen. Daarbij is het bezwaar van appellant gericht tegen de uitgangspositie van zijn LFNP-functie alsnog gegrond verklaard en is vanaf 1 november 2010 als uitgangspositie voor de LFNP-functie van appellant in plaats van de functie projectleider B de functie van uitvoerend projectleider vermeld.
3. De Raad komt naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht tot de volgende beoordeling.
3.1.
In de kern houdt partijen verdeeld de vraag of appellant opgedragen werkzaamheden verrichtte die wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving van de functie uitvoerend projectleider. Het is aan appellant om dat aannemelijk te maken (zie de uitspraak van
21 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2588).
Bestreden besluit 1 (15/5381 AW)
3.2.
Appellant heeft betoogd dat sprake is van wezenlijke verschillen tussen de functiebeschrijving van de functie uitvoerend projectleider en de opgedragen werkzaamheden die hij als projectleider [project] verrichtte. Zo was hij belast met het geven van leiding aan een meer omvattend project met een multidisciplinair karakter, waarbij diverse methoden en technieken werden toegepast. Deze werkzaamheden, welke deel uitmaken van de functiebeschrijving projectleider C, maken ten onrechte geen deel uit van de door de korpschef opgestelde functiebeschrijving uitvoerend projectleider, aldus appellant.
3.3.
Het betoog van appellant wordt ondersteund door de ter zitting door K verstrekte informatie. K was als landelijk programmamanager Cybercrime eindverantwoordelijke voor het project [project] . Volgens K was van de 140 landelijke projecten die toen onder zijn verantwoordelijkheid liepen het project [project] een van de meest complexe projecten vanwege het multidisciplinaire en innovatieve karakter. Er waren voorts meerdere stakeholders bij het project betrokken. Het aansturen was niet de verantwoordelijkheid van de programmamanager, aldus K, maar was een verantwoordelijkheid van het korps; K werkte uit dien hoofde direct samen met appellant. Op grond van wat K heeft verklaard komt de Raad tot het oordeel dat appellant aannemelijk heeft gemaakt dat hij gedurende langere tijd leiding gaf aan een multidisciplinair project met een complex karakter. Appellant heeft voorts aannemelijk gemaakt dat hij als projectleider direct aanspreekpunt was en rechtstreeks contact had met de programmamanager, die ‘slechts’ verantwoordelijkheid droeg voor de financiering van het project. Deze werkzaamheden maken ten onrechte geen deel uit van de door de korpschef opgestelde functiebeschrijving van uitvoerend projectleider [project] . Het standpunt van de korpschef dat het project in de eigen organisatie niet vernieuwend was, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu appellant aannemelijk heeft gemaakt dat het project een korps overstijgend karakter had en met het project een landelijk belang was gemoeid. Het betoog van appellant slaagt.
3.4.
Het betoog van appellant dat in het functieonderhoud zijn taken als hulpofficier van justitie ten onrechte niet zijn meegenomen, slaagt evenzeer.
3.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant optrad als hulpofficier van justitie in gelijke mate als zijn collega’s. Niet bestreden is dat dit in meer dan incidentele omvang voorkwam. De omstandigheid dat iedere ambtenaar van politie tevens hulpofficier van justitie is indien hij is benoemd in schaal 9 of hoger, in het bezit is van een geldig certificaat ‘hulpofficier van justitie’ en beschikt over ten minste drie jaar aaneengesloten ervaring in een executieve functie, kan, zoals de Raad in zijn uitspraak van 10 maart 2015 heeft geoordeeld (ECLI:NL:CRVB:2015:707) geen reden zijn feitelijk opgedragen werkzaamheden als hulpofficier van justitie, indien deze wezenlijk afwijken van de uitgeoefende functie, niet op te nemen in de functiebeschrijving. Ook het zijn van een neventaak van deze werkzaamheden kan geen grondslag opleveren voor het afwijzen van functieonderhoud, omdat het bij appellant gaat om wezenlijk afwijkende werkzaamheden van een meer dan incidentele omvang. De aanwijzing als hulpofficier van justitie is dan ook ten onrechte niet in de functiebeschrijving opgenomen.
3.6.
Uit wat in 3.1 tot en met 3.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit 1 dienen te worden vernietigd.
3.7.
De Raad zal de korpschef opdragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door de korpschef te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Bestreden besluit 2 (15/6620 AW)
3.8.
Uit wat in 3.1 tot en met 3.5 is overwogen volgt dat het betoog van appellant dat bij bestreden besluit 2 de uitgangspositie van appellant voor de LFNP ten onrechte is vastgesteld op de functie van uitvoerend projectleider ook slaagt. Het bestreden besluit 2 zal dan ook in zoverre (de gewijzigde ingangsdatum blijft in stand) worden vernietigd en de korpschef zal met inachtneming daarvan een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te nemen. Ook voor dat besluit bestaat met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door de korpschef te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Proceskosten
4.1.
Aanleiding bestaat de korpschef te veroordelen in de proceskosten van appellant in de zaak met nummer 15/5381 AW in beroep tot een bedrag van € 992,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 992,- en in de zaak met nummer 15/6620 AW tot een bedrag van € 992,- voor verleende rechtsbijstand.
4.2.
De Raad acht geen grond aanwezig de korpschef te veroordelen in de kosten van de door appellant ter zitting meegenomen K, nu deze als mede-gemachtigde is aangemerkt in plaats van, zoals verzocht, als getuige-deskundige.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

15.5381 AW

- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 21 mei 2014 gegrond en vernietigt dit besluit;
- bepaalt dat de korpschef een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van
deze uitspraak;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 413,- vergoedt;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.984,-;

15.6620 AW

- verklaart het beroep tegen het besluit van 2 september 2015 gegrond en vernietigt dit besluit
voor zover daarbij de uitgangspositie van appellant voor de LFNP is bepaald op de functie
van uitvoerend projectleider;
- bepaalt dat de korpschef een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van
deze uitspraak;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 123,- vergoedt;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door M.T. Boerlage als voorzitter en J.N.A. Bootsma en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2016.
(getekend) M.T. Boerlage
(getekend) A. Mansourova

HD