ECLI:NL:CRVB:2016:2639

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
14-4612 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Wajong-uitkering en herbeoordeling medische motivering door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de beëindiging van de Wajong-uitkering van appellant, die in 2004 was stopgezet. De Raad heeft in een tussenuitspraak van 11 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4000) het Uwv opgedragen om het besluit van 26 september 2013 te herzien, omdat het niet voldoende was gemotiveerd. In de vervolgprocedure heeft het Uwv op 7 december 2015 een reactie ingezonden, waartegen appellant, vertegenwoordigd door mr. M.W.H. Verhaard, een zienswijze heeft ingediend. Tijdens de zitting op 20 april 2016 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W.P.F. Oosterbos.

De Raad heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van appellant in 2004 niet heeft onderschat. De medische gegevens die na de aanvraag van 23 april 2013 zijn ingediend, bieden geen aanleiding om het eerdere besluit van 22 november 2004 te herzien. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het besluit van 26 september 2013 gegrond verklaard, maar heeft de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 2.232,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

14/4612 WWAJ
Datum uitspraak: 13 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 juli 2014, 13/5993 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Bij tussenuitspraak van 11 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4000) heeft de Raad het Uwv opgedragen het geconstateerde gebrek in het besluit van 26 september 2013 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv op 7 december 2015 een reactie ingezonden.
Namens appellant heeft mr. M.W.H. Verhaard een zienswijze op die reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 20 april 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Verhaard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak van 11 november 2015 voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij bij zijn oordeelsvorming uitgaat. Hij voegt daar het volgende aan toe.
1.2.
In zijn tussenuitspraak heeft de Raad reeds geoordeeld dat de rechtbank terecht en op juiste gronden heeft geoordeeld dat wat appellant vermeld heeft bij zijn aanvraag van
23 april 2013 en naar voren heeft gebracht in de bezwaarfase, niet is aan te merken als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.3.
Bij zijn tussenuitspraak heeft de Raad het Uwv opgedragen, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1, alsnog te onderzoeken of en in hoeverre het oorspronkelijke besluit van 22 november 2004, waarbij de uitkering van appellant ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) per 27 oktober 2004 is beëindigd, onjuist was, en daar eventuele consequenties aan te verbinden voor de toekomst.
2.1.
Dat onderzoek is door het Uwv verricht in de vorm van een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 december 2015. Met dat rapport heeft het Uwv voldoende aangetoond dat de bij en na de aanvraag van 23 april 2013 ingebrachte medische gegevens geen aanleiding geven voor het oordeel dat het besluit van 22 november 2004 niet zou kunnen worden gehandhaafd voor zover het gaat om eventuele aanspraken vanaf de datum van die aanvraag. Met name kan het – door de rechtbank ten onrechte buiten beschouwing gelaten – rapport van de psychiater C. Weber van 14 november 2013 niet tot een dergelijk oordeel leiden, nu daarin nadrukkelijk wordt geconcludeerd dat de diagnose autisme spectrum stoornis wordt herbevestigd. Niet gebleken is dat het Uwv de beperkingen van appellant in 2004 heeft onderschat.
2.2.
Nu het bestreden besluit pas in hoger beroep van een juiste motivering is voorzien kan het bestreden besluit geen stand houden. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit zullen vernietigd worden. Gelet op vorenstaande overwegingen wordt echter aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
3. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 496,- in beroep en € 1.736,- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aanvallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 26 september 2013 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 26 september 2013 in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.232,-;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van in totaal € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet als voorzitter en E.W. Akkerman en F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2016.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) L.L. van den IJssel

NK