ECLI:NL:CRVB:2016:2632
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van de Wmo en procesbelang
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, geboren in Libanon, had een aanvraag ingediend voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Deze aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Leiden afgewezen, omdat de appellant op dat moment geen aanspraak kon maken op voorzieningen vanwege zijn verblijfsstatus volgens de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond.
In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat hij recht had op de gevraagde opvang. De Raad heeft echter vastgesteld dat de appellant sinds januari 2016 al werd opgevangen door de Stichting Uitgeprocedeerde Vluchtelingen (STUV) en dat hij feitelijk het resultaat dat hij met het hoger beroep nastreeft, al had bereikt. De Raad heeft ook overwogen dat er geen procesbelang meer is, omdat de uitspraak van 26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3834, duidelijk maakt dat er geen grondslag meer is voor de opvang van niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen na 31 december 2014.
Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van eerdere uitspraken voor de beoordeling van nieuwe aanvragen.