Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Centrale Raad van Beroep
Op 18 juli 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende voormalige ambtenaren van het ministerie van Defensie die een inkomensverlies lijden door de verhoging van de AOW-leeftijd. De Raad oordeelde dat de beëindiging van een wachtgelduitkering bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd, in combinatie met de toekenning van een maandelijkse tegemoetkoming, een verboden onderscheid naar leeftijd vormt. Dit oordeel is gebaseerd op de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd, die de pensioengerechtigde leeftijd verhoogt tot 67 jaar in 2021 en vanaf 2022 koppelt aan de levensverwachting.
De zaak betreft een appellant die als burgerambtenaar bij het Ministerie van Defensie werkte en op 1 november 2013 ontslag kreeg. Hij ontving wachtgeld tot de maand volgend op zijn 65e verjaardag, maar maakte bezwaar tegen de beëindiging van deze uitkering. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, maar in hoger beroep stelde de Raad dat de minister met de vakbonden een regeling had getroffen die de beëindiging van het wachtgeld zonder vervangende voorziening niet rechtvaardigt.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond. De minister werd opgedragen om opnieuw op het bezwaar van de appellant te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.984,- bedroegen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een rechtvaardige regeling voor ambtenaren die getroffen worden door de verhoging van de AOW-leeftijd.