ECLI:NL:RBROT:2014:9527

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 november 2014
Publicatiedatum
24 november 2014
Zaaknummer
ROT 14-2904
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging recht op wachtgeld voor defensiepersoneel bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een defensieambtenaar, en de minister van Defensie over de beëindiging van het recht op wachtgeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister, waarin zijn recht op wachtgeld werd beëindigd op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij 65 jaar zou worden, in dit geval op 1 maart 2026. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van het recht op wachtgeld in overeenstemming was met artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad). De rechtbank stelde vast dat de rechtspositie van defensiepersoneel niet gelijkgesteld kan worden aan die van rijksambtenaren, waarbij de AOW-gerechtigde leeftijd is opgeschoven naar 67 jaar. De rechtbank concludeerde dat het opschuiven van de AOW-gerechtigde leeftijd geen invloed heeft op de toepassing van het Wbad, en dat eiser desgewenst gebruik kan maken van de overbruggingsregeling van het ABP. De rechtbank verwierp ook de beroepsgrond van eiser dat hij inkomensschade lijdt door het niet tijdig kunnen treffen van financiële maatregelen, en oordeelde dat de situatie van eiser niet kan worden gezien als een bijzonder geval voor de hardheidsclausule van het Wbad. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 14/2904

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2014 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

gemachtigde: mr. A. van der Plas,
en

de minister van Defensie, verweerder,

gemachtigde: H. Hendriks.

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 15 november 2013 (het primaire besluit) ongegrond verklaard. Het primaire besluit strekt tot toekenning van wachtgeld op grond van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad), over de periode van 1 november 2013 tot 1 maart 2026.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is bij besluit van [datum 1] eervol ontslag verleend wegens overtolligheid in de zin van artikel 116, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard), met ingang van 1 november 2013. Op 29 oktober 2013 heeft eiser een aanvraag om wachtgeld ingediend.
2. Verweerder handhaaft in het bestreden besluit het standpunt dat de einddatum van het wachtgeld terecht op 1 maart 2026 is gesteld omdat eiser op [datum 2] de leeftijd van 65 jaar bereikt.
3. De rechtbank stelt vast dat de hoogte van het wachtgeld tussen partijen niet langer in geschil is.
4. De beroepsgrond dat eiser ten onrechte slechts wachtgeld tot 1 maart 2026 wordt toegekend, faalt.
4.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wbad eindigt het recht op wachtgeld met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Voor eiser betekent dit dat zijn recht op wachtgeld eindigt met ingang van 1 maart 2026. Verweerder heeft eiser dan ook terecht tot die datum wachtgeld toegekend. De omstandigheid dat de rechtspositie van defensiepersoneel is afgescheiden van die van rijksambtenaren, op wie het Rijkswachtgeldbesluit 1959 van toepassing is, waarbij de AOW-gerechtigde leeftijd is opgeschoven tot 67 jaar, maakt het voorgaande niet anders. Het opschuiven van de
AOW-gerechtigde leeftijd naar 67 jaar vormt op zichzelf geen beletsel voor ongewijzigde toepassing van het Wbad, ook omdat het ABP-pensioen nog steeds ingaat bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Eiser zou er desgewenst voor kunnen kiezen gebruik te maken van de overbruggingsregeling van het ABP. Dat de beëindiging van het recht op wachtgeld is gekoppeld aan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd volgt niet uit artikel 17 van het Wbad.
4.2.
De rechtbank merkt verder nog op dat momenteel overleg gaande is tussen het ministerie van Defensie en de centrales van overheidspersoneel om voor betrokkenen met een AOW-gat van drie maanden of meer naar een structurele oplossing te zoeken. Daarbij is met de centrales besproken dat bij deze oplossing de brede discussie over de pensioen- en diensttijdregelingen wordt betrokken. Tot die tijd worden volgens verweerder geen individuele regelingen getroffen. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat men ernaar streeft om uiterlijk 1 januari 2016 tot een akkoord te komen.
5. De beroepsgrond dat eiser inkomensschade lijdt, omdat hij niet tijdig in de gelegenheid is gesteld financiële maatregelen te treffen, faalt.
5.1.
Eiser heeft zich al voor de aanvraag om wachtgeld kunnen oriënteren op zijn rechtspositie en de gevolgen van het ontslag voor zijn inkomen. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij op dit moment (weer) werk heeft en daarnaast gebruik kan maken van de loonsuppletieregeling.
6. Het beroep van eiser op de hardheidsclausule van artikel 9, zesde lid, van het Wbad faalt.
6.1.
Op grond van deze bepaling kan verweerder in bijzondere gevallen na afloop van de in het eerste en tweede lid bedoelde termijnen de duur van het wachtgeld verlengen. Niet ten onrechte heeft verweerder erop gewezen dat met bijzondere gevallen wordt bedoeld dat in een individuele situatie van een betrokkene de uitkeringsduur kan worden verlengd, en dat de situatie van eiser niet kan worden gezien als een bijzonder geval, nu deze geldt voor alle rechthebbenden op wachtgeld, die wachtgeld ontvangen tot hun 65e jaar en pas AOW ontvangen vanaf hun 67e jaar.
7. Het beroep is daarom ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Woudstra, rechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.