ECLI:NL:CRVB:2016:2495
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening en eigendom woning in Turkije
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) werd bevestigd. Appellant ontving sinds 1993 bijstand, maar zijn bijstand werd ingetrokken omdat hij geregistreerd stond als eigenaar van een woning in Turkije, wat volgens het college van burgemeester en wethouders van Schiedam een wijziging van omstandigheden betekende. Appellant betwistte deze conclusie en stelde dat hij slechts een deel van de woning bezat, omdat deze nog verdeeld moest worden onder de erfgenamen van zijn overleden vader.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. Het college had de bijstand van appellant ingetrokken op basis van een rapport van het Internationaal Bureau Fraude-Informatie, waaruit bleek dat appellant als eigenaar van de woning in Turkije geregistreerd stond. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat hij niet over de woning kan beschikken, ondanks dat deze niet in het kadaster staat geregistreerd. De Raad oordeelde dat de gemeentelijke registratie en het betalen van onroerendezaakbelasting voldoende bewijs vormen dat de woning een bestanddeel van zijn vermogen is.
De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van het eerdere intrekkingsbesluit en dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor bijstandsverlening. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.M.G. Hink als voorzitter en E.C.R. Schut en C. van Viegen als leden, in aanwezigheid van griffier A.M.C. de Vries.