ECLI:NL:CRVB:2016:248
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontslag wegens ernstig verstoorde arbeidsverhouding en vertrouwensbreuk
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het beroep tegen het ontslag door het college van burgemeester en wethouders van Groningen ongegrond werd verklaard. Appellant was sinds 5 september 1989 werkzaam bij de gemeente Groningen en kreeg op 7 november 2012 het voornemen tot ontslag wegens verstoorde verhoudingen. Het college verleende hem op 18 januari 2013 per 1 juli 2013 het voorgenomen ontslag, met de garantie op een WW-uitkering. In het bestreden besluit van 2 juli 2013 werd het bezwaar van appellant deels gegrond verklaard, maar het college weigerde een na-wettelijke uitkering en een aanvullende vergoeding.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er sprake is van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding en een vertrouwensbreuk, waardoor het college niet kon worden verplicht het dienstverband voort te zetten. De Raad concludeert dat het gedrag van appellant, dat leidde tot een negatieve invloed op de samenwerking met collega's, grotendeels aan hemzelf te wijten is. De Raad bevestigt dat het college geen overwegend aandeel heeft gehad in de situatie die tot het ontslag heeft geleid, en dat appellant daarom geen recht heeft op een aanvullende vergoeding. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.