ECLI:NL:CRVB:2016:2470
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontslag wegens ernstig plichtsverzuim van ambtenaar na mishandeling echtgenote
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die werkzaam was als penitentiair inrichtingswerker bij de Dienst Justitiële Inrichtingen. Appellant is ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim, nadat hij beschuldigd werd van mishandeling van zijn echtgenote. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 juni 2016 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de minister bevoegd was om appellant te ontslaan en dat de opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De rechtbank had overwogen dat appellant zijn echtgenote op meerdere momenten had mishandeld, wat als ernstig plichtsverzuim wordt aangemerkt. De Raad onderschrijft deze overwegingen en concludeert dat de gedragingen van appellant niet alleen in strijd waren met de wet, maar ook met de gedragsnormen die gelden voor ambtenaren. De gevolgen van het ontslag voor appellant, waaronder financiële gevolgen, kunnen niet afdoen aan de ernst van het plichtsverzuim. Het hoger beroep van appellant wordt dan ook afgewezen.