ECLI:NL:CRVB:2016:2434

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
28 juni 2016
Zaaknummer
14/6516 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling wegens verzwegen onroerend goed in Suriname

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling van appellante, die sinds 1 januari 2007 deze uitkering ontving van de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb heeft onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling na een melding dat appellante langdurig in Suriname verbleef en daar onroerend goed bezat. Na verschillende onderzoeken en gesprekken met appellante, concludeerde de Svb dat appellante niet had gemeld dat zij rechthebbende was op een nalatenschap in Suriname, wat een schending van de inlichtingenverplichting opleverde. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep tegen een eerder besluit van de Svb gegrond, maar het hoger beroep van appellante tegen deze uitspraak werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellante niet had voldaan aan haar verplichtingen om informatie te verstrekken over haar vermogen. De Raad oordeelde dat de Svb terecht de AIO-aanvulling had ingetrokken en de terugvordering van de onterecht ontvangen bedragen had doorgezet. De Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij recht had op de AIO-aanvulling, en dat de Svb bevoegd was om onderzoek te doen naar de juistheid van de verstrekte gegevens.

Uitspraak

14/6516 WWB, 14/6517 WWB
Datum uitspraak: 28 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
14 oktober 2014, 13/7752 en 14/3806 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.J. Wintjes, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. drs. M.J. Hüsen, advocaat. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 1 januari 2007 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van de Svb.
1.2.
Naar aanleiding van een telefonische melding op 15 november 2012 dat appellante langdurig in Suriname verblijft en dat zij een woning aan de [adres 1] , district [district] in Suriname heeft, welke bestaat uit diverse appartementen, heeft de Svb onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende AIO-aanvulling. Op 26 november 2012 heeft de Svb de Attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Paramaribo (attaché) verzocht een onderzoek in te stellen naar vermogen van appellante in Suriname. De attaché heeft bij emailbericht van 10 december 2012 aan de Svb gemeld dat niet is gebleken dat appellante onroerend goed bezit in Suriname. De bevindingen van de Svb zijn neergelegd in een handhavingsrapportage van 13 december 2012.
1.3.
De Svb heeft appellante uitgenodigd voor een gesprek op 31 januari 2013. Appellante heeft volgens het gespreksverslag verklaard dat zij niet over een huur- of koopwoning in het buitenland beschikt. Na confrontatie met de telefonische melding verklaarde appellante dat er een huis is op het adres [adres 1] . Het betreft een bouwvallig huis waar een neef in woont, die geen huur betaalt maar het huis onderhoudt. Er zijn geen kadastrale gegevens, eigendomspapieren en waardepapieren. De bevindingen van de Svb zijn neergelegd in een handhavingsrapportage van 4 februari 2013.
1.4.
De Svb heeft de attaché vervolgens verzocht onderzoek te verrichten naar de woning aan de [adres 1] . De bevindingen van de attaché zijn neergelegd in een brief aan de Svb van 11 maart 2013. De Svb heeft de bevindingen van het onderzoek neergelegd in een handhavingsrapportage van 23 april 2013.
1.5.
Bij besluit van 13 mei 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 oktober 2013 (bestreden besluit 1), heeft de Svb het recht op AIO-aanvulling van appellante met ingang van 1 mei 2013 opgeschort. Daaraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat niet bekend is hoeveel vermogen appellante heeft.
1.6.
Bij afzonderlijke besluiten van 22 oktober 2013 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellante met ingang van januari 2007 ingetrokken en de over de periode van januari 2007 tot en met april 2013 betaalde AIO-aanvulling tot een bedrag van € 26.589,14 van appellante teruggevorderd. Aan de intrekking ligt ten grondslag dat de hoogte van het vermogen van appellante niet kan worden vastgesteld.
1.7.
Bij besluit van 29 april 2014 (bestreden besluit 2) heeft de Svb de bezwaren tegen de besluiten van 22 oktober 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit 1 vernietigd, het besluit van 13 mei 2013 herroepen, het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft aangevoerd dat er geen redelijke grond dan wel onvoldoende grond was voor een onderzoek op grond van artikel 53a van de WWB, dat artikel 53a van de WWB geen grondslag biedt voor een onderzoek in Suriname en dat, gelet op het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname inzake de export en handhaving van sociale-verzekeringsuitkeringen (Verdrag), de attaché niet bevoegd was om een onderzoek in te stellen.
4.2.
Deze grond slaagt niet. Op grond van artikel 53a van de WWB, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, is de Svb bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en de volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van de bijstand. Op grond van de melding op 15 november 2012, die relevant en concreet was, bestond voor de Svb voldoende aanleiding de juistheid daarvan te onderzoeken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU3307). Dat onderzoek kon ook een onderzoek inhouden naar vermogen van appellante in Suriname (zie ook de uitspraak van 7 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2231). Appellante heeft tevergeefs verwezen naar de uitspraak van
22 oktober 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2123). Die uitspraak gaat over de redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek en heeft voor deze zaak, waar het niet gaat om een huisbezoek, geen betekenis. Het Verdrag waarop appellante zich heeft beroepen betreft sociale verzekeringsuitkeringen. De AIO-aanvulling is geen sociale verzekeringsuitkering maar betreft de verlening van bijstand, zodat het beroep op het Verdrag reeds daarom niet kan slagen.
Afwijzing schadevergoeding
4.3.
Appellante heeft haar beroep ook gericht tegen de afwijzing van het verzoek om veroordeling van de Svb tot vergoeding van de als gevolg van de opschorting geleden schade.
4.4.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, bestreden besluit 1 vernietigd en het besluit van 13 mei 2013 herroepen. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen omdat het verzoek niet is onderbouwd. In hoger beroep heeft appellante noch schriftelijk noch mondeling een onderbouwing gegeven van het verzoek om veroordeling van vergoeding van de geleden schade. De grond slaagt daarom niet.
Intrekking en terugvordering
4.5.
Ter beoordeling ligt voor de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, 1 januari 2007, tot en met de datum van het intrekkingsbesluit, 22 oktober 2013.
4.6.
Vaststaat dat de in 2001 overleden echtgenoot van appellante, [naam] (W), twee eigendomspercelen met woningen aan de [adres 1] en [adres 2] , een houten woning aan de [adres 3] en een grond-huur perceel van ongeveer een halve hectare had. Vanwege het huwelijk in algehele gemeenschap van goederen met appellante is appellante voor de helft gerechtigd in de te verdelen boedel na het overlijden van W. De andere helft van de te verdelen boedel is nagelaten aan drie door W erkende kinderen (kinderen W). De boedel is nog niet verdeeld en er heeft geen taxatie van de te verdelen boedel plaatsgevonden.
4.7.
Gegevens over een erfenis waarop een bijstandsgerechtigde aanspraak heeft en over de afwikkeling daarvan zijn feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB. Uit deze gegevens kan immers naar voren komen dat de betrokkene de beschikking krijgt of heeft gekregen over een vermogen boven de voor hem geldende vermogensgrens, wat een beletsel vormt voor het verlenen van bijstand of de voortzetting daarvan.
4.8.
Niet in geschil is dat appellante niet heeft gemeld dat zij voor de helft rechthebbende is op de nalatenschap van W. Gelet op 4.7 heeft appellante daarmee de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden.
4.9.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.10.
Appellante heeft aangevoerd dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in
artikel 34, eerste lid, van de WWB en dat zij niet beschikt of redelijkerwijs kan beschikken over haar aandeel in de te verdelen boedel.
4.11.
Deze grond slaagt niet. W is in 2001 overleden. Bij brief van 14 juni 2004 heeft appellante de kinderen W verzocht af te zien van het “toe-eigenen van vermeende zogenaamde geërfde bezittingen”. Bij vonnis van het kantongerecht in het eerste kanton te Paramaribo van 20 mei 2008 tussen de kinderen W als eisers en appellante als gedaagde, is appellante veroordeeld om met de kinderen W over te gaan tot scheiding en deling van de nalatenschap van W. Uit deze stukken blijkt niet dat appellante niet kan beschikken of redelijkerwijs kan beschikken over haar aandeel in de te verdelen boedel. Niet duidelijk is voorts waarom het na al die tijd nog altijd niet tot scheiding en deling van de nalatenschap is gekomen.
4.12.
Appellante heeft aangevoerd dat de Svb ten onrechte niet heeft bezien of de
AIO-aanvulling niet in gewijzigde vorm kon worden voortgezet, bijvoorbeeld als geldlening onder voorwaarden.
4.13.
Aan die grond ligt de veronderstelling ten grondslag dat appellante recht heeft op de AIO-aanvulling. Uit 4.8 tot en met 4.10 volgt dat het recht op AIO-aanvulling niet kan worden vastgesteld. De grond slaagt daarom niet.
4.14.
Uit 4.2 tot en met 4.13 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen als voorzitter en M. ter Brugge en
J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier.
(getekend) P.W. van Straalen
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD