ECLI:NL:CRVB:2015:2231

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
7 juli 2015
Zaaknummer
13-6966 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering AIO-aanvulling wegens bezit onroerend goed in het buitenland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam. Appellante ontving sinds 1 januari 2005 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, en sinds 1 januari 2007 de AIO-aanvulling ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de AIO-aanvulling per 1 januari 2013 stopgezet, omdat appellante geen recent taxatierapport van haar woning in Suriname had overgelegd. Na een taxatie door een beëdigd makelaar in Suriname, heeft de Svb de AIO-aanvulling ingetrokken en een terugvordering ingesteld van € 50.779,25 over de periode van januari 2007 tot en met juli 2013, omdat het vermogen van appellante de vrij te laten grens overschreed.

De rechtbank heeft de besluiten van de Svb in twee aangevallen uitspraken beoordeeld. In de eerste uitspraak werd het bezwaar van appellante tegen de stopzetting van de AIO-aanvulling ongegrond verklaard, terwijl in de tweede uitspraak het beroep tegen de terugvordering ongegrond werd verklaard. Appellante heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de Svb niet kon verlangen dat zij een taxatierapport overlegde en dat de waarde van de woning niet van invloed zou zijn op haar recht op AIO-aanvulling.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de Svb op basis van artikel 53a van de WWB bevoegd was om onderzoek te doen naar het vermogen van appellante en dat het verzoek om een taxatierapport terecht was. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraken en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/6966 WWB, 14/6960 WWB
Datum uitspraak: 7 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2013, 13/3797 (aangevallen uitspraak 1) en van 21 november 2014, 13/8056 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroepen ingesteld en een besluit van 6 januari 2015 ingezonden.
De Svb heeft een verweerschrift en desgevraagd nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door drs. H.L. Cairo. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door K. Verbeek.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 1 januari 2005 in aanvulling op haar ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Sinds 1 januari 2007 ontving zij de bijstand van de Svb, laatstelijk als een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Naar aanleiding van een aanvraag van appellante om een remigratievoorziening is bij de Svb gebleken dat appellante een stuk grond in erfpacht heeft aan de [adres a] in [plaatsnaam] te Suriname, met daarop een woning (woning te Suriname). Naar aanleiding hiervan heeft de Svb appellante bij brieven van 7 november 2012 en 21 november 2012 verzocht kopieën van een recent taxatierapport en een eigendomsbewijs van de woning te Suriname dan wel een bewijs van erfpacht van de grond over te leggen. Bij brief van
25 november 2012 heeft appellante een akte overgelegd waaruit blijkt dat in het kader van een ontbinding van een huwelijksgoederengemeenschap een erfpachtrecht ten aanzien van een stuk grond op het adres [adres a] te [plaatsnaam] met al wat daarop staat op 23 oktober 1980 aan appellante is toegescheiden en vervolgens op haar naam is ingeschreven in de openbare registers van het hypotheekkantoor van Suriname. Bij brief van 7 december 2012 heeft de Svb appellante nogmaals gevraagd om een kopie van een recent taxatierapport van de woning te Suriname.
1.3.
Bij besluit van 15 januari 2013 heeft de Svb de betaling van de AIO-aanvulling per
1 januari 2013 stopgezet, omdat appellante het verzochte taxatierapport niet heeft overgelegd. De Svb heeft appellante er bovendien op gewezen dat, als zij alsnog vóór 26 februari 2013 een recent taxatierapport van de woning te Suriname aan de Svb stuurt, de Svb zal bekijken of de AIO-aanvulling weer aan appellante betaalbaar kan worden gesteld.
1.4.
Bij besluit van 25 februari 2013 heeft de Svb besloten de AIO-aanvulling met ingang van maart 2013 weer betaalbaar te stellen en over januari 2013 en februari 2013 na te betalen. Daarbij heeft de Svb vermeld dat appellante vóór 1 december 2013 alsnog de benodigde bewijsstukken over de waarde van de woning te Suriname dient over te leggen.
1.5.
Bij brief van 22 april 2013 heeft de Svb aan appellante meegedeeld dat de Svb uit de correspondentie van appellante afleidt dat zij hoogstwaarschijnlijk niet in de gelegenheid is om een recent taxatierapport van haar woning te Suriname te leveren. Daarom zal de Svb het Bureau voor de Sociale Zaken van de Nederlandse ambassade in Suriname vragen de eigendom van appellante in Suriname te taxeren.
1.6.
Bij besluit van 23 april 2013 (bestreden besluit 1) heeft de Svb het tegen het besluit van 15 januari 2013 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
1.7.
In een taxatierapport van 6 juni 2013 heeft een beëdigd makelaar-taxateur in Suriname op verzoek van de Attaché Sociale Zaken te [plaatsnaam] de waarde van de woning vastgesteld op € 7.200,-, de grond op € 9.375,- en de omheining op € 1000,-, in totaal dus op € 17.575,-.
1.8.
Bij besluit van 3 juli 2013 heeft de Svb aan appellante meegedeeld dat de totale waarde van haar onroerende goederen in Suriname niet van invloed is voor haar recht op een AIO-aanvulling en dat zij hetzelfde bedrag blijft ontvangen.
1.9.
Bij besluit van 26 juli 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 november 2013 (bestreden besluit 2), heeft de Svb, voor zover hier van belang, het besluit van 3 juli 2013 ingetrokken, de AIO-aanvulling met ingang van 1 januari 2007 ingetrokken en de over de periode van januari 2007 tot en met juli 2013 gemaakte kosten van AIO-aanvulling tot een bedrag van € 50.779,25 van appellante teruggevorderd. Aan het bestreden besluit 2 heeft de Svb ten grondslag gelegd dat het vermogen van appellante op 1 januari 2007 hoger was dan de voor haar geldende grens van het vrij te laten vermogen. Daardoor had appellante vanaf
1 januari 2007 geen recht op AIO-aanvulling.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep van appellante tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard, het bestreden besluit 1 vernietigd, en zelf in de zaak voorziend het bezwaar gericht tegen het besluit van 15 januari 2013 ongegrond verklaard.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3.
Bij brief van 23 december 2013 heeft de Svb aan appellante meegedeeld dat zij het teveel ontvangen bedrag aan AIO-aanvulling van € 50.779,25 moet terugbetalen en binnen zes weken na dagtekening van de brief aan de Svb dient over te maken. Bij besluit van 6 januari 2015 heeft de Svb beslist op het tegen die brief gemaakte bezwaar. Daarbij heeft de Svb besloten het bezwaar, voor zover gericht tegen de terugvordering, niet inhoudelijk te behandelen en het bezwaar, voor zover gericht tegen de wijze van terugbetalen, ongegrond te verklaren.
4. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken 1 en 2 gekeerd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Aangevallen uitspraak 15.1. Appellante voert - samengevat - aan dat de Svb niet van haar kon verlangen dat zij een taxatierapport zou overleggen.
5.2. Op grond van artikel 53a, eerste lid, van de WWB is het bijstandverlenend orgaan bevoegd om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand.
5.3.
Anders dan appellante betoogt, vormde artikel 53a, eerste lid, van de WWB een toereikende wettelijke grondslag voor het instellen van een onderzoek naar het vermogen van appellante in Suriname en om in dat kader aan appellante te verzoeken een recent taxatierapport van de woning te Suriname over te leggen. Voor het vaststellen van het recht op AIO-aanvulling was immers relevant hoe hoog het in die woning gebonden vermogen was. Het betoog dat de Svb, gelet op de tweede volzin van artikel 17, eerste lid, van de WWB, zelf over de gevraagde gegevens kon beschikken en deze gegevens daarom niet aan appellante gevraagd mochten worden, slaagt niet. Dat is reeds het geval, omdat de ministeriële regeling genoemd in de laatste volzin van dit artikellid tot op heden niet is vastgesteld. Dit betekent dat de op appellante rustende inlichtingenverplichting onverkort van toepassing is.
5.4.
De enkele omstandigheid dat de Svb zelf in Suriname een onderzoek is gestart naar de waarde van de woning, maakt niet dat het eerdere verzoek om een recent taxatierapport over te leggen, onbevoegd is genomen.
5.5.
Uit 5.3 en 5.4 volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 niet slaagt, zodat aangevallen uitspraak 1 zal worden bevestigd.
5.6.
Het verzoek om vergoeding van schade wordt afgewezen.
Aangevallen uitspraak 2
5.7.
De te beoordelen periode loopt van 1 januari 2007, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met 26 juli 2013, de datum van het intrekkingsbesluit.
5.8.
Op grond van artikel 34, eerste lid, onder a, van de WWB wordt onder vermogen verstaan de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering.
5.9.
Anders dan appellante betoogt, heeft de Svb terecht de totale waarde van de onroerende zaken van € 17.575,-, als vermeld in het taxatierapport van 6 juni 2013, bij de vaststelling van het vermogen van appellante in aanmerking genomen. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, het zakelijk recht van erfpacht volgens vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRVB:2013:721) onderdeel van iemands vermogen vormt.
5.10.
Voorts heeft de rechtbank op juiste gronden geoordeeld dat artikel 34, tweede lid, aanhef en onder d, van de WWB geen grondslag biedt om de waarde van de onroerende zaken van appellante niet als vermogen in aanmerking te nemen. Artikel 34, tweede lid, aanhef en onder d, van de WWB bepaalt dat het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de WWB, voor zover dit minder bedraagt dan € 48.900,-, niet als vermogen in aanmerking wordt genomen. De in artikel 50, eerste lid, van de WWB bedoelde woning met bijbehorend erf is een woning die de eigenaar of zijn gezin bewoont. Vaststaat dat appellante niet in de woning te Suriname woont, zodat genoemde bepaling, anders dan appellante heeft betoogd, in haar geval niet van toepassing is.
5.11.
Appellante heeft haar standpunt dat zij op grond van het Surinaams recht de woning te Suriname niet kan vervreemden door de erfpacht die op de grond rust, niet met concrete en verifieerbare stukken onderbouwd. De Svb heeft daarom terecht gesteld dat appellante redelijkerwijs over het in de woning gebonden vermogen kon beschikken.
5.12.
Appellante heeft tot slot aangevoerd dat zij er, gelet op de brief van de Svb van 3 juli 2013, op mocht vertrouwen dat de woning te Suriname niet van invloed zou zijn op haar recht op een AIO-aanvulling. Dit beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Aan een bestuursorgaan komt in beginsel de bevoegdheid toe een gemaakte fout te herstellen, mits het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en ook overigens geen sprake is van strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel. Hiervan is niet gebleken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het besluit van 3 juli 2013, waarin de Svb heeft vermeld dat de totale waarde van haar onroerende goederen in Suriname niet van invloed is op haar AIO-aanvulling, een misslag is. De Svb heeft deze misslag kort daarna op 26 juli 2013 hersteld. Appellante heeft niet gesteld dat zij hierdoor schade heeft geleden. Appellante heeft verder niet onderbouwd waarom de Svb in strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel heeft gehandeld. Tegen de terugvordering heeft zij geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd.
5.13.
Uit 5.7 tot en met 5.12 volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 niet slaagt, zodat ook aangevallen uitspraak 2 zal worden bevestigd.
Besluit van 6 januari 20155.14. Het door appellante ingebrachte besluit van 6 januari 2015 als vermeld onder 3 is geen wijzigingsbesluit in de zin van 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en evenmin een bijkomend besluit als bedoeld in artikel 4:125 van de Awb. Dit betekent dat de beroepsgronden van appellante gericht tegen het besluit van 6 januari 2015 niet in dit hoger beroep aan de orde kunnen worden gesteld.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraken 1 en 2;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en P.W. van Straalen en
J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2015.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) C.M. Fleuren

HD