ECLI:NL:CRVB:2016:2349
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van onvoldoende verifieerbare inlichtingen over autohandel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarbij de rechtbank het beroep van appellanten tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas ongegrond heeft verklaard. Appellanten ontvingen sinds 1 januari 1996 bijstand op basis van de Wet Werk en Bijstand (WWB). Na onderzoek door sociaal rechercheurs naar de autohandel van appellanten, heeft het college besloten de bijstand over bepaalde maanden in te trekken en de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. Appellanten hebben aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet hebben geschonden, omdat de auto’s die zij verhandelden voor hun hobby waren. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat appellanten wel degelijk gehouden waren om de transacties te melden, ongeacht of deze auto’s voor de sloop bestemd waren. Het college heeft aannemelijk gemaakt dat appellanten inkomsten hebben verworven uit de verkoop van auto’s, en dat zij onvoldoende verifieerbare gegevens hebben verstrekt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er zijn geen dringende redenen aangetoond om van terugvordering af te zien, en de appellanten hebben geen zelfstandige beroepsgronden tegen de verrekening aangevoerd.