ECLI:NL:CRVB:2016:2338
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake hoogte dagloon en referteperiode bij meerdere werkgevers
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante was van 8 juli 2009 tot en met 25 november 2009 in loondienst bij werkgever 1 en vanaf 16 augustus 2010 bij werkgever 2, waar zij zich ziek meldde op 18 oktober 2010. Het Uwv had vastgesteld dat appellante recht had op een loongerelateerde uitkering op basis van een dagloon van € 16,05, berekend over de referteperiode van 1 oktober 2009 tot en met 30 september 2010. De rechtbank oordeelde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden om als starter/herintreder te worden aangemerkt, omdat zij in de eerste maand van de referteperiode loon had ontvangen van werkgever 1.
In hoger beroep hield appellante vol dat de uitleg van artikel 6 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen niet in overeenstemming was met de bedoeling van de wetgever. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de restrictieve uitleg van het begrip starter/herintreder correct was. De Raad stelde vast dat appellante in de eerste maand van de referteperiode loon had ontvangen, wat betekende dat de hoofdregel voor de berekening van het dagloon van toepassing was. De Raad verwierp de stelling van appellante dat de rechtbank artikel 6 in strijd met de bedoeling van de wet had geïnterpreteerd. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.