ECLI:NL:CRVB:2016:2257

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juni 2016
Publicatiedatum
17 juni 2016
Zaaknummer
15/1833 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekening van WGA-uitkering aan eigenrisicodrager met meerdere werkgevers

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toerekening van een WGA-uitkering aan een eigenrisicodrager, [Appellant B.V.]. De appellant, vertegenwoordigd door M.J. IJzer, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het beroep van de appellant ongegrond was verklaard. De werknemer, die bij [Appellant B.V.] in dienst was, had zich ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet. Het Uwv had de WGA-uitkering voor een deel aan [Appellant B.V.] toegerekend, omdat de werknemer bij aanvang van de wachttijd meer dan één werkgever had. De rechtbank oordeelde dat de uitzonderingssituatie van artikel 72, derde lid, van de Wet WIA niet van toepassing was, omdat de werknemer bij beide werkgevers was uitgevallen. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het beroep van de appellant op artikel 82, vierde lid, van de Wet WIA niet slaagde, omdat de ZW-uitkering niet voortvloeide uit het dienstverband met [Appellant B.V.]. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

15/1833 WIA
Datum uitspraak: 17 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
20 februari 2015, 14/2818 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
De curator in het faillissement van [Appellant B.V.] te [vestigingsplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens [Appellant B.V.] ([Appellant B.V.]) heeft M.J. IJzer hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
[Appellant B.V.] is bij vonnis van de rechtbank Overijssel op 15 april 2015 in staat van faillissement verklaard. Mr. R.H.H. van Wijk is benoemd als curator.
Bij brief van 20 augustus 2015 is aan de Raad bericht dat de curator ermee heeft ingestemd dat de gemachtigde, M.J. IJzer, de procedure voortzet namens de failliet en de boedel.
Beide partijen hebben de Raad toestemming verleend om uitspraak te doen zonder dat behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
[Appellant B.V.] was eigenrisicodrager. Bij haar in dienst was [naam weknemer] (de werknemer). De werknemer werkte 16 uur per week als boekhouder bij appellante en 8 uur per week als boekhouder bij [werkgever 2] Daarnaast ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), vanwege beëindiging van zijn werkzaamheden voor 16 uur per week bij [werkgever 2]. De werknemer heeft zich ziek gemeld op
22 november 2010 voor zijn werkzaamheden bij zijn beide werkgevers alsook bij het Uwv. Per 1 september 2011 is hij hersteld gemeld voor zijn werkzaamheden bij zijn beide werkgevers. Naar aanleiding van de ziekmelding vanuit de WW heeft de werknemer gedurende de wachttijd van 104 weken een uitkering op grond van de Zieketwet (ZW) ontvangen. Bij besluit van 28 september 2012 heeft het Uwv de werknemer met ingang van 19 november 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend.
1.2.
Bij besluit van 16 mei 2014 heeft het Uwv [Appellant B.V.] meegedeeld dat de aan de werknemer toegekende WGA-uitkering voor 41,47% onder haar risico als eigenrisicodrager valt en aan haar wordt toegerekend. Bij beslissing op bezwaar van 1 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door [Appellant B.V.] tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door [Appellant B.V.] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij allereerst overwogen dat vast staat dat de werknemer bij aanvang van de wachttijd, op 22 november 2010, meer dan één werkgever had, waaronder [Appellant B.V.], en dat de werknemer bij deze beide werkgevers op die datum is uitgevallen. Hieruit vloeit voort, naar het oordeel van de rechtbank, dat het Uwv op grond van artikel 72, eerste en tweede lid, van de Wet WIA, in samenhang met artikel 82, eerste lid, en artikel 84, eerste lid, van de Wet WIA, gehouden is de aan de werknemer betaalde WGA-uitkering vanaf die datum op [Appellant B.V.] te verhalen. De uitzonderingssituatie bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Wet WIA acht de rechtbank, onder verwijzing naar onder meer haar uitspraak van 4 februari 2014, ECLI:NL:RBOVE:2014:488, hier niet van toepassing. Deze uitzonderingssituatie heeft naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend betrekking op de situatie waarin een werknemer met twee dienstverbanden slechts in één dienstverband uitvalt en in het andere dienstverband, zonder uitval, volledig is blijven werken. De wettekst biedt onvoldoende ruimte om aan te nemen dat de uitzonderingssituatie ook geldt bij uitval gevolgd door (al dan niet volledige) werkhervatting. Dat de werknemer zich na zijn ziekmelding bij [Appellant B.V.] hersteld heeft gemeld en de werkzaamheden bij [Appellant B.V.] weer heeft hervat vóór het einde van de wachttijd voor de Wet WIA, kan [Appellant B.V.] daarom niet baten. Het beroep van [Appellant B.V.] op artikel 82, vierde lid, van de WIA slaagt evenmin, omdat de werknemer het recht op ZW-uitkering niet ontleende aan het dienstverband met [Appellant B.V.], maar aan de WW-uitkering die hij op basis van een eerder dienstverband met een andere werkgever heeft ontvangen.
3. Appellant heeft in hoger beroep het eerder ingenomen standpunt ingebracht. Ten onrechte wordt hij geconfronteerd met de (gedeeltelijke) toerekening van de WGA-uitkering van de werknemer, terwijl de werknemer hersteld is verklaard en volledig is hervat in zijn eigen werkzaamheden tegen het gebruikelijke loon, vóór het einde van de wachttijd in het kader van de Wet WIA. Appellant is van mening dat artikel 72, derde lid, van de Wet WIA van toepassing is, en ziet dit standpunt bevestigd in de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 oktober 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:8331. Hij heeft de Raad dan ook verzocht om de aangevallen uitspraak, waarbij de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
4 februari 2014 (ECLI:NL:RBOVE:2014:488) is gevolgd, te vernietigen, onder verwijzing naar de aangehaalde uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Subsidiair is een beroep gedaan op artikel 82, vierde lid, van de Wet WIA, waarbij volgens appellant het criterium dat de ZW-uitkering moet voortvloeien uit het dienstverband met de eigenrisicodrager niet uit deze bepaling volgt.
4.1.
De Raad komt tot de volgende overwegingen.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank, onder verwijzing naar haar onder 3 vermelde uitspraak van 4 februari 2014, het beroep ongegrond verklaard. Hiertoe wordt gewezen op de uitspraak van de Raad van 13 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1899, waarbij deze uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Het beroep van appellant op artikel 82, vierde lid, van de Wet WIA is voorts op juiste gronden verworpen door de rechtbank.
4.3.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet.
4.4.
Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant is geen grond.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) D.W.M. Kaldenhoven

MO